Los Angeles, lust en licht

David Hockney 80

Het enige wat David Hockney als kind wilde, was tekenen. De eenvoudige Britse jongen vertrok naar Californië. Hij groeide uit tot Sunshine Superman. ‘Schilders maken de wereld ongelofelijk opwindend.’

Hockney in zijn studio in ‘sexy, sunny and spacey’ Los Angeles (1967) Foto Tony Evans/Getty Images
Fig 1. Hockney in zijn studio in ‘sexy, sunny and spacey’ Los Angeles | foto: Tony Evans/Getty Images
tekst: Annemiek Leclaire

Het was de meest voortvarende publiekstrekker in de geschiedenis van de Tate Britain: de overzichtstentoonstelling van David Hockney die het museum samen met het Centre Pompidou in Parijs en het Metropolitan Museum in New York organiseerde. Nog voor de opening afgelopen februari, waren er al 35.000 tickets verkocht. De openingstijden werden in het weekend verruimd tot 22.00 uur, en eind mei was de Tate voor het eerst in zijn geschiedenis zelfs tot middernacht geopend. Directeur Alex Farquharson, schreef, ‘verrukt’ door de overweldigende aandacht, in een persbericht: ‘David is zonder twijfel een van de grootste, Britse nog levende kunstenaars. Zijn invloed op kunst en cultuur is onmetelijk. We verwachten dat dit een van de best bezochte exposities in de geschiedenis van dit museum zal zijn.’

De aanleiding is Hockneys tachtigste verjaardag op 9 juli aanstaande, en de reizende tentoonstelling is het grootste overzicht van Hockney’s werk tot nu toe. Curatoren verzamelden ruim honderd werken, gemaakt over een periode van bijna zestig jaar. Er zijn de vroege schilderijen die het midden houden tussen figuratief en abstract, en die volgens The Guardian tot zijn beste werk behoren; dan natuurlijk de Californische zwem­baden met hun intense acrylkleuren, er zijn de collages van polaroids, de iPad-tekeningen, de weergaloze portretten, en Hockney’s recente landschapswerken, met daarin, ondanks de schitterende kleuren, een zweem van melancholie.

Ook Centre Pompidou, dat met 162 werken vanaf 21 juni een nóg grotere expositie organiseert, verwacht een recordaantal bezoekers, zegt hoofd voorlichting Anne-Marie Pereira vanuit Parijs.

Woldgate Woods, 6 & 9 November 2006 | Foto Richard Schmidt © David Hockney
Fig 2. Woldgate Woods, 6 & 9 November 2006 | Foto Richard Schmidt © David Hockney

Vreugde en uitbundigheid

Het kostte jaren om alles voor de reizende tentoonstelling bijeen te krijgen. Hoe gevarieerd Hockneys oeuvre ook is, hoe veelzijdig de technieken, hoe duizelingwekkend zijn productie, de rode draad in het werk is wat Hockney zelf ‘perspectief’ noemt. Hoe we kijken naar de wereld, met welke ogen, met welke instrumenten, en hoe die blik van invloed is op het beeld dat ontstaat. Zo’n vijftien jaar geleden kwam de kunstenaar na zijn jarenlange experimenten met diverse technieken tot de haast humanistische conclusie dat de hand die tekent het altijd wint van het fototoestel of de computer. Die bloesems namelijk in het heuvellandschap van East Yorkshire, zo merkte hij eens op toen zijn assistent ze op een voorjaarsdag aan het fotograferen was, leken in het echt veel grootser dan op de foto’s. Het toestel kon onmogelijk de vreugde en de uitbundigheid ervan vastleggen. De psychologie achter het menselijk oog, en de tekenende hand konden dat wél. ‘Wat een saaie wereld brengt die fotografie eigenlijk voort,’ dacht Hockney toen hij op een vroege augustusochtend in 2002 samen met schilders Lucian Freud en Frank Auerbach de adembenemende Matisse/Picasso-tentoonstelling in Tate Modern had mogen bezoeken, en hij tijdens de wandeling richting de uitgang op een reeks fotografische werken was gestuit. Wat was dat zogenaamde ‘realisme’ waard? ‘Matisse en Picasso maakten de wereld ongelofelijk opwindend, fotografie maakt het allemaal erg, erg vlak.’ ‘Heeft fotografie de schilderkunst overbodig gemaakt, zoals in kunstkringen zo vaak werd beweerd?’ Wat Hockney betrof: ‘Allerminst!’

Anti-establishment

Hockney, mag je gerust zeggen, was al succesvol vanaf het moment dat hij als 23-jarige student aan de Royal College of Art in Londen uitgekozen werd om aan de Young Contemporaries-tentoonstelling deel te nemen, die jaarlijks het beste werk van jonge Britse artiesten toonde. De pers was lovend, niet alleen over de nieuwe beweging die als het begin van de Britse pop-art te boek kwam te staan, en voor de critici een teken was dat de kunst in het Verenigd Koninkrijk na het troosteloze, na-oorlogse Kitchen Sink-realisme weer levendigheid, hoop en elan had, – maar vooral ook over het werk van de jonge Hockney die daar doeken exposeerde waarmee hij zijn homoseksualiteit als thema verkende, met teksten op het canvas van dichters Walt Whitman en Kavafis die openlijk de liefde voor het jongenslichaam bezongen.

Fotograaf Cecil Beaton zocht de student naar aanleiding van de expositie op en was een van de eersten die Hockne’s werk kocht.

Lang daarvoor was al duidelijk dat Hockney een uitzonderlijk talent had. Hij tekende al voor hij naar school ging, op de randen van de kranten, met witte krijtjes op de linoleumvloer in de keuken, in het schutblad van de liedboeken in de methodistische kerk.

David was het vierde kind van methodistenouders; pientere, progressieve mensen die het in een latere tijd mogelijk ver geschopt zouden hebben, maar tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in de noordelijke textielstad Bradford moesten sappelen om met hun vijf kinderen rond te komen. In de zomer zochten de kinderen wilde bessen en bladeren die ze in de salade konden verwerken, op zondag mochten ze beurtelings een vriend uitnodigen en dan bakten moeder Hockney en haar dochter Margareth cakes en taarten. Samen met zijn vader bouwden Hockney en zijn broer een tandem die de jonge jongens op lichte zomerochtenden naar York bracht, of Leeds, vier uur trappen heen, vier uur trappen terug. Het was een sober leven, maar beslist niet kleinburgerlijk. Hockneys vader Kenneth was een radicale pacifist, geheelonthouder, een vegetariër die in de oorlog weigerde dienst te nemen of voor bedrijven te werken die aan de militaire inspanningen verdienden. Om toch aan geld te komen, begon hij een reparatiewerkplaats van kinderwagens. Daar ontwikkelde David een fascinatie voor handenarbeid. ‘Such a marvellous thing, to dip a brush into paint’, zei hij tegen zijn biograaf Christopher Simon Sykes.

Van zijn vader heeft David niet alleen zijn anarchistische inslag, maar ook de liefde voor dandy-achtige kleding. Hockney is, net als zijn vader vroeger, altijd verzorgd en enigszins uitbundig gekleed. In 2005 baseerde Christopher Bailey, creatief directeur bij Burberry, de hele voorjaarscollectie voor de mannen op de stijl van Hockney. Mode-ontwerpster Vivienne Westwood vernoemde in 2012 een geruit jasje naar de kunstenaar.

Waarschijnlijk is de liefdevolle toewijding van zijn ouders in soms regelrecht armoedige omstandigheden de reden dat Hockney zo weinig pretentieus is, en anti-­establishment is gebleven, ondanks zijn roem, ondanks zijn langdurige vriendschappen met bekende kunstenaars en schrijvers. Hij zocht en zoekt altijd het gezelschap van mensen die gewichtigdoenerij liever bespotten dan opzoeken.

David Hockney, Canvas Study of the Grand Canyon, 1998 | Foto Richard Schmidt © David Hockney
Fig 3. David Hockney, Canvas Study of the Grand Canyon, 1998 | Foto Richard Schmidt © David Hockney

Absolute toewijding

De jonge Hockney kon goed leren, en kreeg op zijn tiende een felbegeerde beurs voor een gerenommeerd academische vooropleiding, de Bradford Grammar School, een van de oudste van het land. Maar toen hij doorkreeg dat kunst een verwaarloosbaar onderdeel van het curriculum was, verpestte hij tot verbijstering van zijn docenten opzettelijk zijn examens, zodat hij naar de afdeling voor de minder begaafde leerlingen mocht die wél kunstlessen kregen. ‘Am no good at science,’ schreef de tienjarige die tot de slimste leerlingen behoorde, op zijn toets, ‘but can draw.’ Die absolute toewijding aan de kunst, of ‘werk’ zoals hij het noemt, heeft hij zijn leven lang behouden. Hij schetste waar hij maar kwam, met waterverf of pen, aan het Comomeer, op een regenachtige Parijse brug, in het Spaanse Alhambra, op een binnenplaats in Sevilla, of een Chinees vliegveld: donkergroene palmen in eenvoudige streken, daarachter blauwe bergen. Tot op de dag van vandaag werkt Hockney van ’s ochtends tot ’s avonds, zeven dagen per week. Zijn leven is eenvoudig, zo laat hij journalisten desgevraagd weten. Hij staat op om acht uur, gaat naar bed om negen uur ’s avonds, en werkt de uren ertussenin.

Vrienden en collega’s noemen in Sykes’ tweedelige biografie A Rake’s Progress de bijzondere mix van bescheidenheid, vastberadenheid en lef die de jonge kunstenaar in de beginjaren van zijn roem tentoonspreidde. Hij was verlegen, keek naar zijn voeten als hij sprak met zijn zware noordelijke accent. Zijn kunsthandelaar John Kasmin (1934) herinnert zich de eerste keer dat hij de 24-jarige Hockney, toen al met kunstprijzen overladen, mee uit lunchen nam om te praten over een contract. Op aanbeveling van Hockney waren ze naar zijn lievelingsrestaurant Vega gegaan, vlakbij Leicester Square. Kasmin, die gewend was aan copieuze maaltijden in chique restaurants, kon zijn ogen niet geloven toen hij het lage bedrag op de uiteindelijke rekening zag. Hockney merkte dat Kasmin naar de rekening staarde en vroeg ongerust ‘O, meneer Kasmin, is het te veel?’ Maar lef had hij ook, hij zette zijn homoseksuele thematiek onbekommerd op het doek, en had onder zijn bescheidenheid een ijzeren overtuiging over wat hij wilde doen met zijn leven. Daarnaast hing hij graag de clown uit; hij was cheeky, zeggen oude vrienden, had bravado.

Gouden dagen, blond haar

Eind jaren zestig verhuisde Hockney van Londen naar Los Angeles. Het was er in tegenstelling tot de Britse hoofdstad ‘sexy, sunny and spacey’. Het waren gouden dagen voor de kunstscene in Californië. De schilder ontmoette er Ed Ruscha, Dennis Hopper, raakte goed bevriend met de Britse schrijvers Christopher Isherwood en Stephen Spender. Hockney blondeerde zijn haar, dat leek hem Amerikaanser, en schafte er zijn uilenbril aan om professoraal over te komen voor een docentschap aan de universiteit van Iowa.

In die jaren reed Hockney met zijn vrienden en prachtige minnaars kriskras door de Verenigde Staten, van New Orleans naar Colorado, Iowa, New York en terug naar Hollywood. In New York was zijn eerste solotentoonstelling meteen uitverkocht. Onder de aanwezigen waren Paul Newman, Diana Vreeland, Andy Warhol en The Velvet Underground. Hockney had het gemaakt, en kreeg al in 1970, op 33-jarige leeftijd een overzichtstentoonstelling in de Londense galerie Whitechapel.

Uit deze tijd komen Hockneys ‘zwembaden’. In die pastelkleurige, wereldwijd beroemd geworden werken wilde hij niet alleen de glossy spirit van Californië vastleggen, maar zocht hij ook een oplossing voor het formele probleem hoe water weer te geven: ‘Het kan iedere kleur aannemen, het beweegt, het heeft geen visuele beschrijving’. Het meest bekende, maar zeker niet het mooiste werk uit deze serie heette A Bigger Splash (1967), een titel die later herhaaldelijk is gebruikt om de reikwijdte en de roem van Hockneys leven en werk weer te geven.

De open vlaktes, het heldere zonlicht, zijn nieuwe vriendschappen en het bohémien leven hielden de kunstenaar een kwart eeuw aan de westkust van de Verenigde Staten. Hij had woningen in Malibu en aan de rand van de Grand Canyon. Het begrip ‘ruimte’ weergeven werd steeds belangrijk voor hem. Zijn immense, intens gekleurde werken van de Canyon van eind jaren negentig bestaan uit soms wel zestig doeken.

Wat Hockney echter bovenal nastreefde is ‘hedendaags’ zijn. Zich te bedienen van de technieken van zijn eigen tijd. Verschillende keren heeft Hockney in zijn leven periodes van twijfel gehad of zijn werk wel eigentijds en modern genoeg was. Steeds opnieuw begon hij met nieuwe expressiemiddelen zoals polaroids, de fax, photoshop, de iPad, om uiteindelijk dan toch weer met ‘utter confidence’ naar de teken- en schilderkunst terug te keren als superieure uitdrukkingsvorm.

Lichte melancholie

Rond zijn 65e vestigde hij zich met zijn vaste entourage van assistenten en vrienden in de noordelijke Britse kustplaats Bridleton, niet ver van waar hij was geboren. ‘Hier komen mensen niet langs,’ legde hij uit aan kunsthistoricus en curator Hans Ulrich Obrist. ‘Hier heb ik rust om te kijken naar de dingen.’

Vanuit Bridleton legde hij zich toe op het weergeven van de typisch Britse landschappen van East Yorkshire, liefst al om vijf, zes uur ’s ochtends als de opkomende zon lange schaduwen trok over bekend terrein. Het was het heuvellandschap waar Hockney tijdens zijn jeugd als boerenknecht had gewerkt, om weken later gebronsd en sterk weer naar huis te komen, zeventig kilometer op de fiets.
Het zijn adembenemende olieverfschilderijen samengesteld uit doeken die stuk voor stuk geschilderd werden op basis van digitale fotografie. Een lichte melancholie lijkt zich van de kunstenaar meester te maken. ‘Hoe meer je van de geschiedenis weet, hoe meer je ziet dat we van geweld en vernietiging houden,’ zei hij tegen Obrist. ‘Diep van binnen denk ik dat we allemaal wel weten dat we onszelf als mensheid zullen gaan opblazen.’ Dat zijn veelzeggende woorden voor de man die juist altijd zo zijn best deed om ‘joy’ in zijn werken te leggen.

Hockney laat zich altijd inspireren door de geografie rondom zijn studio’s, en door de meest eenvoudige voorwerpen om hem heen. Talloos zijn de schetsen met titels als Ladder en bezem, Gat in de studiovloer, Asbak op de vloer van de studio, Hoed op een stoel.

Ook de mensen die hij portretteert behoren bijna altijd tot zijn vriendenkring. Geïnspireerd door Van Goghs schilderij Oude man met smart oftewel Zittende man op de drempel van de eeuwigheid uit 1890, begon hij al in Los Angeles een portrettengalerij waarin hij een reeks bekenden op dezelfde stoel portretteerde. Zijn broer, zijn assistent, zijn manager; vijftien tot achttien uur lang schilderde hij ze in stilte, zo probeerde hij ze ‘te vangen’.

‘Waarom portretteer je geen beroemde of rijke mensen?’ vroeg Hans Ulrich Obrist hem. ‘Het is geen probleem waarmee ik me wil bezighouden,’ antwoordde Hockney. ‘Als je iemand niet heel goed kent, hoe weet je dan of het portret lijkt?’
Dat gewone, dat hedendaagse maakt Hockney nu net zo populair. Je hoeft niet gestudeerd te hebben om zijn werk te snappen.

‘Hockney heeft het aanstekelijke vermogen om nieuwe manieren van kijken tot leven te brengen,’ zegt assistent-curator Helen Little van de Tate-expositie via mail. ‘Zijn antwoord in een televisie-interview jaren geleden op de vraag “Wat maakt u zo populair?” speelde door mijn hoofd gedurende de samenstelling van deze show. Hij zei: “Ik ben geïnteresseerd in manieren van kijken en om die vervolgens op hele simpele manieren te vertalen. Als je dat kan overbrengen, dan communiceer je met een groot publiek.”

Nadat zijn jonge assistent Dominic er in 2013 een dodelijk ongeluk had gekregen, verkocht Hockney het huis in Bridleton, en ging hij terug naar de Verenigde Staten, het land dat hem opnam, met zichzelf liet samenvallen, en ver boven zichzelf deed uittillen. Schatrijk, wereldberoemd, nog steeds die jongen uit Bradford voor wie iedereen vrolijk applaudiseert, – zelf het gelukkigst onder het heldere licht van de Californische zon.

Recente verhalen