Jan Taminiau

Het gedroomde museum

tekst: Nicole Ex
fotografie: Sven Signe den Hartogh

Zijn enorme beeldhonger diende vroeger vooral als inspiratie voor zijn eigen werk, maar oog in oog met een werk van Louise Bourgeois realiseerde Jan Taminiau hoe belangrijk fysieke beleving is. Dat wil hij ook overbrengen in zijn gedroomde museum.

Jan Taminiau in zijn atelier in Baambrugge
Fig 1. Jan Taminiau in zijn atelier in Baambrugge

‘We denken allemaal dat kleren kiezen een soort van ijdel tijdverdrijf is, maar de collectie die in je kast hangt zegt alles over de wijze waarop je in het leven staat. Ik maak haute couture. Dat betekent dat in principe elke jurk specifiek voor één vrouw wordt gemaakt. Zij is als opdrachtgever mijn begin- en eindpunt. Toch komt bij het eindresultaat meer psychologie dan mode kijken, want jezelf (laten) kleden gaat over je wapenen tegen de wereld.

Soms komt hier in Baambrugge een vrouw binnen die een jurk wil waarmee ze op een speciale gelegenheid kan “knallen”. Maar het is niet gezegd dat dat wat zij wil ook mág en kán. Er zijn veel gunstige omstandigheden nodig om een vrouw te laten schitteren. Mag ze bijvoorbeeld schitteren van haar omgeving, van haar familie, vrienden, kinderen, haar man, en is ze zelf in staat om daadwerkelijk het middelpunt te zijn?

Als iemand bij me komt die van nature in zichzelf is gekeerd, ontwerp ik een andere knaljurk dan iemand die bij binnenkomst meteen mijn hele wereld overneemt. Als die laatste zegt dat ze een onvergetelijke jurk wil, moet ik haar in mijn ontwerp voorbijstreven in uitbundigheid. Wie je wilt zijn, wie je kunt zijn en wie je mag zijn, daar gaat het tijdens het ontwerpproces om, en die drie elementen probeer ik met elkaar in balans te brengen en voor je op te rekken, zodat je, als je mijn jurk draagt, boven jezelf wordt uitgetild.’

NE:

Lady Gaga, Beyoncé, koningin Máxima...

JT:

‘Van de klanten met wie ik werk, valt me op hoe onafhankelijk en eigenzinnig ze zijn. Je moet ballen hebben [en geld, red.] om te zeggen: ik ga die jongen eens bellen. Ik hou me afzijdig van de modewereld, deel geen kaartjes uit, je moet me dus alleen al weten te vinden. Als je me dan vindt, dan is Jan Taminiau geen brand als Chanel of Dior die door de buitenwereld onmiddellijk als zodanig wordt herkend en erkend. Om bij mij uit te komen, moet je een soort avontuurlijke aanleg hebben en bereid zijn risico te nemen, want je krijgt hier iets dat je niet van tevoren kunt zien. Ik weet nog dat de eerste klanten bij me kwamen, hoe ontroerend ik dat vond. De eerste die bij mij een jurk van PTT-zakken kocht! Dat ze het lef had om zo’n oude postzak aan te trekken in de klassieke wereld van Chanel-pakjes.’

NE:

Kun je voor iedereen een jurk ontwerpen?

JT:

‘Ja, ik kijk niet naar een hypothetisch beeld van een vrouw tussen de 20 en 35 jaar, die een bepaalde carrière moet hebben en maatje mini. Ik kijk naar jou als basis. Wel moet je toestaan dat we met je lichaam werken. In het meest ideale geval hebben we zes maanden de tijd om tot een creatie te komen. Het begint met een gesprek waarin we elkaar leren kennen, waarna door mij een schetsontwerp wordt gemaakt met borduurproeven en samples van stoffen. Zeg je “ja” tegen het voorstel, worden je maten genomen zodat we een proefmodel kunnen maken van katoen, een toile. Aan de toile kunnen we veel zien: proporties, volumes, zichtlijnen. Maar vooral: maakt het geheel je oprijzend genoeg want je wilt dat iemand trots oogt. Na het doorpassen, worden de gekozen stoffen speciaal op kleur geverfd en wordt er met veertig borduursters in binnen- en buitenland gemiddeld een maand aan geborduurd – we gebruiken duizenden kraaltjes in overvloeiende kleuren en ontelbaar veel glimmende pailletten.’

NE:

Wat is het mooiste wat kan gebeuren?

JT:

‘Als de vrouw zichzelf ontmoet in haar nieuwe jurk. Zo lang dat niet gebeurt, is de jurk dood. Je merkt dat meteen doordat haar blik afstand houdt tot wat ze in de spiegel ziet. Vooral die katoenen toile-­fase is een moeilijke etappe: de droom is voorbij, het eerste verlangen ingelost, er is al wel iets te zien, maar nog niets van wat het in potentie kan worden. Maar dan dat ene moment als de jurk af is. Eerst die verkennende blik in de spiegel. Dan die groeiende ontspanning, het draaien om de as, en uiteindelijk die lach. Als dat gebeurt, weet je dat je een blijvende stroom tussen jurk en drager tot stand hebt gebracht. We hebben in het beste geval ongeveer veertig van die momenten per jaar. En daar doen we het voor. Want zo lang een creatie niet gedragen wordt, blijft zelfs het meest spectaculaire model futloos. Een jurk heeft gewoon altijd een vrouw nodig.’

Je krijgt binnenkort een overzichtstentoonstelling in het Centraal Museum. Hoe ga je dat oplossen?

‘Tsja, we zijn bezig beweging in de jurken te krijgen. We zijn nog op zoek hoe, want musea en verzekeraars zijn niet zo happig op wapperende stoffen, daar komt maar schade van, maar het is voor mij van essentieel belang. Van over de hele wereld worden op dit moment jurken ingevlogen, van bijzondere klanten, die in het atelier worden nagelopen op gebruikssporen.

Het gedroomde museum van Jan Taminiau
Jan Taminiau in zijn atelier in Baambrugge
Fig 2. In het gedroomde museum van Jan Taminiau zie je werk van Michael Rakowitz, Constantin Brancusi, Michael Rakowitz, Elena del Rivero, Louise Bourgeois, Montez Magno, Janet Cardiff en William Kentridge.
Fig 3. Jan Taminiau in zijn atelier in Baambrugge
NE:

Worden die jurken niet vaak maar één keer gedragen en dan tussen de mottenballen gehangen?

JT:

‘Het zou van weinig respect getuigen als dat waar was. We maken een jurk die speciaal om je heen is gebouwd. Natuurlijk wordt die vaker gedragen. Je legt toch ook je kunstwerken niet in de kast als je vrienden een keer langs zijn geweest.’

NE:

Over kunstwerken gesproken. Je hebt voor je gedroomde museum een indrukwekkende hedendaagse collectie geselec­teerd: Louise Bourgeois, Constantin Brancusi, Elena del Rivero en Janet Cardiff.

JT:

‘Het is iets waar ik nu pas langzaamaan interesse in krijg – in verzamelen, in musea, in het kijken naar kunst zonder dat ik het consumeer en gebruik voor eigen gewin. Ik bedoel, ik heb altijd een enorme beeldhonger gehad, een honger die ik als kind stilde door suikerzakjes van over de hele wereld te sparen en naar de collectie exotische sigarenbandjes te kijken van mijn vader. Er stonden uitheemse vogels op, dieren, landschappen. Het was een manier om toegang tot die buitenwereld te krijgen. Ik wist al jong dat ik modeontwerper wilde worden, groeide op tussen antiquairs en zat toen ik iets ouder werd dagenlang bij (tweedehands)boekhandel de Slegte naar plaatjes te kijken in ramsjboeken en tijdschriften. In mijn studententijd kreeg die beeldhonger een gericht doel: inspiratie opdoen voor mijn werk – ik vormde al die plaatjes om tot stoffen, borduursels en silhouetten.
Maar de laatste tijd, en dat heeft zeker te maken met de invloed van mijn Spaanse vriend Juan, die vijfentwintig jaar lang voor Christie’s in Madrid heeft gewerkt, merk ik dat ik kunst ga waarderen voor wat zij in essentie is: kunst. Als iets autonooms dus, iets waarvan ik kan genieten, zonder dat ik het me meteen hoef toe te eigenen door het toe te passen in mijn werk.
In het appartement van Juan zag ik een textielwerkje tegen de muur hangen toen we elkaar nog maar net kenden, zo’n drie jaar geleden. Ik liep er naartoe om het van dichtbij te bekijken en werd er volledig door in beslag genomen. Het was een web van patchwork in gestreepte stof. Van wie is het, vroeg ik Juan: “Louise Bour­geois,” zei hij. Ik kende haar niet, maar was verrast door het feit dat dat onverwachte werk zo’n indruk op me maakte, ik denk omdat het zomaar in mijn blikveld verscheen in plaats van dat het in een museum of witte galerie hing. Ik werd me er ook door bewust hoe belangrijk het is om dingen in het echt te zien en fysiek te ervaren in plaats van een beetje van beeld naar beeld te surfen op internet.
In mijn gedroomde museum zou ik dat gevoel van huiselijkheid, verrassing en fysieke beleving willen overbrengen. Het zou me moeten lukken je het geluksgevoel te geven dat je het werk bij toeval zelf ontdekt, zoals mij overkwam in het huis van Juan, of zoals je ook kunt hebben als je iets op een rommelmarkt of zolder vindt, iets dat vergeten is, verwaarloosd, maar dat door jouw oog opnieuw tot leven wordt gewekt. Een museum zonder het nadrukkelijke schilderij na schilderij, uitgelicht en statisch. Het dichtst in de buurt komt, geloof ik, Palazzo Fortuny in Venetië, het voormalige stadspaleis van de Spaanse stoffen- en modeontwerper Mariano Fortuny. Het voelt er als een woonhuis, een atelier, een museumzaal en een zolder, met onverwachte nissen en zijkamers. De wanden zijn bespannen met fluwelen stoffen en er staat en hangt van alles door elkaar heen; stoelen, banken, tafels, glas, beelden, stokoude en hedendaagse tekeningen en schilderijen. Alsof je thuiskomt. Het is er adembenemend en ongedwongen. Eigenlijk dus zoals een jurk behoort te zijn, betoverend en argeloos.’

Elena del Rivero, For Barragán, #1 (2017), Travesia Cuatro, Madrid
Fig 4. Elena del Rivero, For Barragán, #1 (2017), Travesia Cuatro, Madrid

Recente verhalen