Seks, geweld en familie
De drie-eenheid van Martin Scorsese
Hoe zouden Mean Streets, Taxi Driver, en elke andere film van Martin Scorsese eruit hebben gezien als hij niet als ziekelijk kind de wereld door het raam had moeten gadeslaan?

Toen Martin Scorsese (1942) nog de kleine Marty was, deed hij niet de dingen die de meeste kinderen in zijn buurt in de New Yorkse Lower East Side deden: buitenspelen, straatschuimen, rondrennen, kattenkwaad uithalen. Nee, het ziekelijke, door astma geplaagde, nerdy jongetje bekeek de wereld vanaf de bank. Of uit zijn bed. Twee vensters had hij op de wereld, twee filmkaders in wording. Allereerst zijn slaapkamerraam, waardoorheen hij het leven in Little Italy kon gadeslaan. Als hij wilde weten wat er buiten dat frame gebeurde, moest hij opstaan en ernaartoe lopen. Dat was hoe hij voor het eerst, nog lang voordat hij wist hoe hij het moest noemen, het geheim ontdekte van een bewegende camera. Het andere was het televisietoestel in de woonkamer, dat hij vanaf het onderste bed van het stapelbed dat hij met zijn oudere broer Frank deelde nog net kon zien. Daar keken zijn filmgekke ouders, Siciliaanse immigranten van de tweede generatie, elk weekend films uit het thuisland: de grote Italiaanse neorealistische meesterwerken als Roma, città aperta (1945) van Roberto Rossellini en Fietsendieven (1958) van Vittorio de Sica, films die de straat op gingen van het door de Tweede Wereldoorlog uiteengeslagen en onthutste Italië en de blik richtten op gewone mensen. Dat tv-toestel figureert ook in twee documentaires die hij maakte: Italianamerican (1974), waarin hij de levensgeschiedenis van zijn ouders Charles en Catherine vertelt, die hij zeker in zijn vroege films vaak bijrollen gaf, en My Voyage to Italy (1999) – een eerbetoon aan de films waar hij mee opgroeide.

Voor de rondreizende tentoonstelling over Scorseses werk die nu het EYE Filmmuseum aandoet, moeten we die tv zelf visualiseren, maar tussen de vele artefacten, foto’s, scripts, kostuums en andere gestolde stukjes filmgeschiedenis, zal ook de originele muur met foto’s te zien zijn uit die huiskamer in Elizabeth Street. Daar stond de bank. Daar zaten de Scorseses. Alsof je terugkijkt vanuit het filmbeeld.
Het waren ook zijn ouders, die hem voor het eerst meenamen naar de bioscoop. Scorsese herinnert zich hoe hij als kind met zijn moeder de sensuele western Duel in the Sun (King Vidor, 1946) zag. Wat kreeg hij mee behalve de hallucinante kleuren, de brandende zon, de pistoolschoten, de verboden liefde? En was dat niet genoeg? Met zijn vader zag hij als tienjarige The Magic Box (John Boulting, 1951), een Britse documentaire over de geschiedenis van de film. ‘Voor het eerst begreep ik wat de kracht van film was,’ zou hij er later over zeggen. Vanaf dat moment bracht hij zijn zomervakanties bij voorkeur in airconditioned bioscopen door, in plaats van in de stoffige straten van New York – al zou hij zijn grote doorbraakfilm Mean Streets (1973) precies daarbuiten in die gevaarlijke, verraderlijke straten situeren. Hij kan geweldig vertellen over die eerste filmmomenten – een mix tussen het ontdekken van erotiek en religieuze vervoering. Hij maakte twee documentaires over zijn cinefiele opvoeding: A Personal Journey with Martin Scorsese Through American Movies (1995) en het al genoemde My Voyage to Italy.
5 Scorsese’s die je gezien moet hebben

1. Who’s That Knocking at My Door (1967)
Vergeet Taxi Driver en Mean Streets, de film waarmee Scorsese naam maakte als de chroniqueur van de helse en corrupte nachtkant van New York. De eenzame hoofdpersoon, het oog van God dat om elke straathoek meegluurt, de geweldsexplosies, het zit allemaal al in zijn eerste lange speelfilm, met de toen nog onbekende Harvey Keitel.

2. Raging Bull (1980)
Portret van de bokser Jake LaMotta is een zoektocht naar de zelfdestructieve kanten van mannelijkheid en dierlijke woede. Thema’s van schuld en boete zwermen door de indringende zwart-witbeelden. Scorsese maakte de film nadat hij hersteld was van een bijna dodelijke drugsoverdosis, en de film wordt dan ook beschouwd als een afrekening met zijn eigen demonen.

3. Goodfellas (1990)
Een van Scorsese’s vele gangsterfilms, maar nergens is deze ‘band of brothers’ zo smerig, perfide en corrupt als hier. Film is, hoewel minder episch en meer op actie gericht, duidelijk schatplichtig aan de Godfather-trilogie van Francis Ford Coppola, die met Scorsese en Spielberg vanaf de jaren zeventig het nieuwe Hollywood vorm begon te geven

4. Hugo (2011)
In 3D geschoten jeugdfilm naar het boek De uitvinding van Hugo Cabret van Brian Selznick is een betoverend eerbetoon aan de ontdekking van de cinema. Door de ogen van weesjongetje Hugo ontdekken we de moderne wereld van treinen, klokken en allerlei machines, culminerend in de tragisch verloren wereld van de eerste filmtovenaar Géorges Méliès.

5. Shutter Island (2010)
De vierde van de vijf films die Scorsese inmiddels met zijn nieuwe muze Leonardo DiCaprio maakte is een Doctor Tarr en Professor Fether-achtig psychologisch thrillerlabyrint over een agent die een moord onderzoekt in een geïsoleerde psychiatrische kliniek en uiteindelijk aan zijn eigen geestelijke gezondheid begint te twijfelen.