Guernica de la Ecologia
Interview met Claudy Jongstra
Er is een nieuwe beweging op komst: Artivism. En de wereldwijd geliefde kunstenaar Claudy Jongstra is een van de pioniers. Met haar nieuwste werk laat ze zien dat het haar menens is. See All This presenteert: Guernica de la Ecologia en loopt een dag mee in de studio en tuin.
Donderdag 28 oktober 2021 is een onvergetelijke herfstdag – met licht zo helder en scherp dat die lange slagschaduwen werpt achter elke bes, staak en kaardebol die in de botanische tuin van Studio Claudy Jongstra te vinden is. In de vroege ochtend rijden de fotograaf en ik de A5 en A7 af naar het noorden. Gevangen in haar gedachtenstroom over haar ontregelende tijd aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam – van ontregeling schijn je een betere kunstenaar te worden – wijs ik haar zo nu en dan op de verten en horizonten van het Hollandse landschap: de lange lijnen met populieren, de verkavelde polders onder schilderachtige luchten en het breken van licht op de golven van het IJsselmeer. In Húns, het Friese dorpje waar Jongstra met haar partner Claudia Busson en hun twee zonen woont, aan een landweg buiten de bebouwde kom, parkeren de auto we in de drassige berm, omdat de oprit oprijden voelt als een invasie.

Achter de wal van loof, die het terrein van de kale graslanden scheidt, ‘grasvalt’, staan het bescheiden witte woonhuis met de koraalrode kozijnen, het bijgebouw met de kobaltblauwe deur, de futuristische grondkelder en de historische kas. Tien kilometer verderop, in Spannum, bevinden zich de ververij en werkloods.
In dit domein bouwt Jongstra aan een autarkisch en ingenieus stelsel, waarin niets op zichzelf staat maar alles onderdeel is van iets anders. De wijze waarop ze zich in haar werk uitdrukt – het weven en vervilten van wol en zijde tot tactiele landschappen – blijkt het fundament van haar hele biotoop: zij weeft, vilt en verknoopt alles en iedereen met elkaar tot een kluwen mens, dier en plant in dienst van kunst.
Maar sinds zij ongeduld voelt in al haar vezels en voorspelt dat binnen twintig jaar zowel het vakmanschap als de planten waarmee textiel natuurlijk wordt geverfd zijn uitgestorven, is kunst maken omwille van kunst voor haar niet afdoende. Ze wil er het verschil mee maken. Want ze ziet het voor haar ogen gebeuren. Het verdwijnen van mensen die een ambacht leren. Het verdwijnen van verfplanten die in het wild groeiden: wede, wouw, smeerwortel, zuring, sint-janskruid, duizendblad, boerenwormkruid, guldenroede, heermoes en kamille.
Haar kunst moet een vaandeldrager worden, een politieke stem krijgen, voor sociale cohesie zorgen, een noodklok én schreeuw zijn, maar dan uitgevoerd in dempende, aaibare, hoopvolle en troostende wol. Er is een nieuwe stroming op komst: Artivism. En Claudy Jongstra is een van de pioniers. Haar nieuwste werk laat in omvang en prestige zien dat het haar menens is: Guernica de la Ecologia (2021).
‘Een Guernica?!’, vraag ik met ontzag.
‘Ja,’ zegt ze simpel. ‘Even groot en kleurloos als die van Picasso.’
In de voetsporen treden van een van de meest iconische werken uit de moderne kunstgeschiedenis kan je op kritiek komen te staan en dus is er moed voor nodig en wellicht zelfs een gevoel van wanhoop. Want kun je door aanspraak te maken op die geuzentitel een steen in de vijver laten vallen, een bom van wol leggen onder een wereldorde die gebrek aan biodiversiteit veroorzaakt, die aandacht en liefde voor de aarde ontbeert?

De Guernica (1937) van Picasso verbeeldt de gevolgen van het eerste tapijtbombardement in Europa op het Baskische stadje Guernica, uitgevoerd door Duitse en Italiaanse bommenwerpers tijdens de Spaanse burgeroorlog, waarbij vooral vrouwen en kinderen omkwamen. Op 26 april 1937 werd een misdaad tegen de mensheid gepleegd die Picasso ertoe zou aanzetten in zijn Parijse atelier zijn kwast te dopen in doffe zwarte, witte en grijze muurverf. Hij schilderde de chaos en ontreddering. Hij schilderde een paard, een stier, een gesneuvelde soldaat en schreeuwende moeder met in haar armen haar dode kind. Picasso werd bijgestaan door kunstenaar en geliefde Dora Maar, die het maakproces vastlegde en hem op het idee bracht van kleurloosheid, urgent en dwingend als fotografie in zwartwit waarin zij was gespecialiseerd.
Het was vooral die kleurloosheid die een grote indruk op Jongstra maakte toen ze alweer jaren geleden de textielen replica’s van verschillende wandtapijten, waaronder de Guernica, zag op het landgoed van de Rockefellers buiten New York. Deze Guernica werd in 1955 in opdracht van de politicus Nelson A. Rockefeller, een vriend van Picasso, gemaakt door de Franse wever Jacqueline de la Baume Dürrbach. Jongstra zag daar ook de verschillende logboeken met daarin gedachtenspinsels, kleuronderzoek en weefproeven – sporen van het nemen van tijd – en dacht verrast: ‘Zo doen wij dat ook.’
Maar wat haar het meest aangreep, was die lichtbron die in de Guernica is uitgedraaid, dat consequente gebrek aan kleur. En weet je waarom? ‘Om de symboliek en alchemie ervan. Want uitgerekend in zwart en wit zit de meeste kleurverzading. Zo wordt het diepste plantaardige zwart op aarde, Burgundian Black, tijdens het verfproces opgebouwd uit verschillende kleurlagen, waaronder een laag blauw uit indigo en een laag rood uit meekrap of cochenille. Kun je je indenken dat hemelzwart de uitkomst is van alle kleuren van de regenboog?!’

We leunen tegen de kas aan in de herfstzon. Een zeldzaam moment, weet ik, nu we al een aantal maanden met elkaar opwerken. De moestuin waarop we uitkijken is een schitterende ravage van afstervend groen waarin sporadisch een gloeiende bloem van de Oost-Indische kers oplicht en waarboven een zwerm muggen hangt in tegenlicht. Claudia Busson zwaait er de scepter door zoveel mogelijk de wil van de planten te volgen, niet die van haar. Busson zit tegenover ons met haar gebreide muts op en een Yamamoto-trui aan vol gaten: ‘Zo ontvangt zij haar gasten,’ zegt Jongstra licht verwijtend maar met onverholen trots.
Ze vertelt over de verschillende type mensen die deze plek bezoeken. Mensen uit de kunstwereld die met glimmende plastic jassen en dito schoenen wereldvreemd in de klei staan. Gamers die door hun motorische vaardigheden feilloos blijken te kunnen spinnen. Migrantenkinderen die opvallen door hun enthousiasme en kennis van de natuur en die na de lunch uit zichzelf met elkaar de borden afwassen.
Bij iedereen die Húns bezoekt, of wie ze ook maar tegenkomt, denkt ze in schakels die een keten kunnen vormen, denkt ze aan een groeiende karavaan van mensen die met elkaar een rimpeling kunnen veroorzaken waardoor dingen in beweging komen: ‘Je blaast en de gemeenschap wordt groter.’ Jongstra is een bron van ideeën die bij elke ingeving denkt dat ze die moet uitvoeren – ze is een stuwer, een aanjager.
Bonken kan ze ook, zoals wanneer ze hakken in het zand voelt, wanneer haar stroop wordt verkocht, wanneer ze opnieuw voor niets komt opdraven, een subsidieaanvraag schrijft, of een pitch doet voor funding voor haar nieuwste geesteskind, de Phi School, een weefcollege in Spannum. Ze verzucht: ‘Ik wil alleen nog maar werken met mensen die vooruit willen, die vleugels geven, die de gave hebben om te delen.’
Jongstra staat op: ‘Gaan jullie alvast naar Spannum, naar Isaac in de ververij, dan zie ik jullie daar.’ Ze moet haar zoon bij het CBR in Leeuwarden gaan halen, die wel of niet voor zijn scooterrijbewijs is geslaagd. Wel, blijkt later, waardoor Jesk met zijn scooter een kleine dissonant is in het bijna cradle to cradle-bestaan van deze lokalefamilialewereldwerkgemeenschap. Geef hem eens ongelijk, hij kan ermee de winderige ventwegen trotseren en de opgehoogde dijken langs de Waddenzee.

Isaac Span is de jonge Friese alchemist die met eeuwenoude recepten experimenteert om de diepste kleuren uit planten te halen. In de van waterdamp mistige schuur hangen proeflapjes aan de muur. Hij werkt aan een speciaal oranje vandaag. Even verderop ligt in de loods het kolossale canvas van de Guernica de la Ecologia klaar onder een schuin afdak. Jongstra overziet haar werkveld op haar hurken, legt met gekaarde wol de eerste patronen, zoekt naar sculpturaliteit en brengt accenten aan met handgesponnen draad, waarmee voor het eerst geborduurd gaat worden om de zachte ronde vormen van de bloemen te accentueren. Hoe het zal worden, zien we nog niet, maar vermoedens hebben we al wel: goed.

In de middag rijden we naar het adembenemende heidegebied rondom Bakkeveen waar de zeldzame kudde Drentse heideschapen staat van Fryske Gea waarvan Jongstra haar wol betrekt. Als we aankomen, blijken de schapen in de schaapskooi te staan. Trokken ze tot voor kort de hele winter rond, nu zwerft er een wolf in het gebied die de routine verstoort.
Het is schemerig in de kooi waar gedroogde hulst aan de spanten hangt om mond- en klauwzeer tegen te gaan. Er klinkt geschuifel en gesnuif en het ruikt er naar stro en schaap: ‘Is die kleine zwarte niet iets voor jullie?’ vraagt de herder Ko Maring aan Busson. ‘Het is een ander ras en kan niet meekomen met de rest. Als je een kinderzitje in de auto hebt, zet ik hem erin vast.’
Busson neemt de fotograaf mee terug naar Húns en ik rijd de A6 af, onderlangs het IJsselmeer, zet de Tesla aan de snellader op het parkeerterrein van een Van der Valk-hotel en passeer in het donker een kordon windmolens terwijl het tegemoetkomende verkeer een lint vormt als een streng kerstverlichting: zo druk nog, zo laat. Ik bedenk dat het misschien altijd zo is geweest: dat wie voor windmolens opkomt, tegen windmolens vecht.
Hoe krijg je een stem hoorbaar? Hoe slaat onmacht om in een gevoel dat het ertoe doet wat je zegt, denkt en doet? We hebben het er aan de telefoon nog eens over. Jongstra spreekt over de Eskimo uit Groenland die door zijn volk, de Groenlandse Inuit, werd uitgeroepen een runner te worden, iemand die letterlijk van plek naar plek rent met een belangrijke boodschap. Ze stuurden hem de wereld in met het bericht dat de ijskappen aan het smelten waren. Hij vond geen gehoor. Maar deze urgente boodschap begint ‘bij ons allen te resoneren’, zegt Jongstra. Ook textiel is al eeuwenlang een boodschapper, de afgelopen decennia eveneens miskend en ongehoord. Want textiel is een taal, een drager van betekenis en symboliek. ‘Ik hoop dat in de warme materialiteit van mijn Guernica een uitnodiging zit.’ Een uitnodiging om aandacht te hebben voor de dingen die ons omringen. Als het om aandacht voor de aarde gaat, telt elke vierkante meter – elke blauweregen tegen de gevel, elke pot geranium op de stoep.

De Guernica van Picasso zou worden getoond op de Wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs en ging daarna op reis. Het hing onder andere in het Stedelijk Museum in Amsterdam (1956) en in het MoMA in New York, waar het werk fungeerde als verzamelpunt voor actievoerders tegen de Vietnamoorlog in de jaren zestig. In 1974 werd het werk daar met een slogan in rode verf bespoten: Kill Lies All! Inmiddels bevindt het zich in de permanente collectie van Museo Reina Sofia in Madrid.
Het wanttapijt van de Guernica hing vanaf 1984 in het VN-hoofdkwartier in New York, op de jaren na dat het VN-gebouw werd gerenoveerd, en diende als achtergrond van vele staatsieportretten. Deze Guernica zou qua status uitgroeien tot het geweten van de wereld. Zonder opgaaf van reden vorderde de familie Rockefeller begin 2021 dit totem terug. De muur vlak naast de vergaderzaal van de Veiligheidsraad is leeg. Wie anders dan Jongstra zou daar de potentie van kunnen inzien: want waar een gat valt, ontstaat ruimte voor een nieuw begin.