Pure lust

Interview met Friso Lammertse over Rubens

Conservator Friso Lammertse van MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN zal het zodadelijk over RUBENS hebben, maar eerst iets over sport, tijdmachines en grootmeester Jan Van Eyck.

Peter Paul Rubens, Drie nimfen met de hoorn des overvloeds, circa 1625-1628
Fig 1. Peter Paul Rubens, Drie nimfen met de hoorn des overvloeds, circa 1625-1628
tekst: Nicole Ex

‘Het Arnolfini-portret veroorzaakte een scheur in mijn bestaan. Voor ik dat meesterwerk had gezien, wist ik prima wat ik wilde in mijn leven: sporten. Welke sport maakte me niet uit, als het maar met een bal was en ik er achttien uur per dag achteraan kon rennen. Maar toen ik als dertien-veertienjarige met mijn ouders naar Londen ging, ontdekte ik een volslagen nieuwe wereld waar ik niet meer buiten kon.

Het was mijn moeder die er in de National Gallery op aandrong nog even langs het Arnolfini-portret (1434) te lopen. Ik had al wel een liefde voor historische dingen – voor de middeleeuwen, ridders en kastelen – maar toen ik oog in oog met die vreemde man stond, dat wonderlijke wezen met die rare hoed en met die vrouw in haar sma- ragdgroene gewaad, was het zo overduidelijk dat die twee uit een ver verleden kwamen dat ik regelrecht de middel- eeuwen intuimelde, op een manier zoals geen enkel schil- derij dat ooit nog voor me zou doen. Een volmaakte illusie was het, een tijdmachine, want Arnolfini is niet gewoon een oud schilderij, Arnolfini ís de middeleeuwen.

Ondertussen hadden mijn ouders geen vermoeden van wat me daar aan de grond genageld hield, maar een- maal thuis viel het hen wel op dat ik steeds vaker naar de bibliotheek aan de Prinsengracht fietste om in boeken en catalogi te kijken. We denken de middeleeuwen te kennen als een donkere periode, maar vergeet dat, alles is juist feller in dat tijdsblok, zoals ook Johan Huizinga beschrijft in zijn prachtige Herfsttij der Middeleeuwen (1919). Alles is grootser – de dood wordt harder gevoeld en de vreugde harder gevierd.’

‘Jaren later werd ik conservator bij Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Tijdens de voorbereidingen van de tentoonstelling De weg naar Van Eyck (2012) vroeg ik me af: kan één schilder het verschil maken? Het ant- woord is ja, want alles wat we tot nu toe weten, wijst erop dat Van Eyck in zijn dooie eentje de kunstgeschiedenis in een stroomversnelling bracht. Die man moet ogen hebben gehad, zo verbijsterend en origineel…! Hij is de man die voor het eerst een slagschaduw schildert, omdat hij beseft dat je glas, bont en fluweel kunt uitdrukken door hoe het licht op materiaal valt. Hij is het die dat witte verfpuntje in het oog bedenkt. Iedereen die schildert, weet hoe effectief dat stipje is, omdat het oog erdoor glanst. Hij is het die stopt met het gebruik van bladgoud. Hij gaat goud suggereren door weerkaatsing te schilderen, honderd keer effectiever dan blaadjes edelmetaal. Nooit meer gouden luchten, maar blauwe, die hij tot een wit laat vervloeien aan de horizon.

Van Eyck is een ongelooflijke meester. Hij wil het allemaal schilderen, hij kan het allemaal schilderen en hij is van het type dat het dan zal schilderen ook – als ik een bloemetje te weinig verbeeldt, denkt hij, breng ik geen eer aan de schoonheid van de wereld. Maar eerlijk is eerlijk, hij kan dan wel stof uitdrukken als geen ander, maar een uitdrukking op iemands gezicht lukt dan weer niet. Het gelaat is zonder emotie bij Van Eyck. En ook de lichamen zijn stijf en star, waardoor er een onnatuurlijke verstilling vanuit gaat. Moet je dat tweehonderd jaar later eens bij Rubens zien.’

Peter Paul Rubens, Landschap met grazend paard bij maanlicht, circa 1635-1640
Fig 2. Peter Paul Rubens, Landschap met grazend paard bij maanlicht, circa 1635-1640

‘Niets staat stil bij Rubens. Er gebeurt constant van alles; kinderen rennen, paarden steigeren, lappen stof en haren wapperen in de wind. Nee, mocht er een evenwicht in de compositie worden gevonden, dan is het een evenwicht in volle beweging en met razendsnelle toets. Geen ge-fijn- schilder voor Rubens, maar bruuske streken in verf om dat ongebreidelde fysieke en beweeglijke van mensen vast te leggen. Je kunt natuurlijk ook geen beweging suggereren zonder losse toets, maar daar is wel moed voor nodig. En die moed heeft hij. Rubens kan bovendien schilderend denken en even snel schilderen als schetsen in olieverf.
Die bijzondere olieverfschetsen gebruikt hij overigens op een totaal andere manier dan de meeste schilders. Hij gebruikt ze als een artist impression om zijn opdrachtgever te overtuigen – zoveel effectiever dan een lijntekening in pen of krijt. Op basis van deze olieverfschetsen maken zijn assistenten de opzet voor de grote schilderijen. Hij gebruikt ze als sjablonen, waarvan hij poses en koppen hergebruikt in de talloze schilderingen die hij uitvoert of laat uitvoeren. Rubens kan dus klanten overtuigen en met gemak binnen de afgesproken tijd leveren en door zijn studie in Italië spreekt hij ook nog eens Italiaans en kent hij zijn klassieken. Het is dus niet verwonderlijk dat hij binnen de kortste keren een geziene gast is aan de Europese hoven. Daar komt bij: wat het ene hof heeft, wil het andere ook.’

Peter Paul Rubens, De drie gratiën, 1639
Fig 3. Peter Paul Rubens, De drie gratiën, 1639

‘Of het terecht is dat we Rubens vooral kennen om zijn lijvige dames en lustige vlees? Volkomen. Want hij weet iets te bereiken wat onverklaarbaar is. Je kunt het technisch volgen, maar begrijpen, ho maar. Dit is wat hij doet: hij gebruikt een snel opgezette, bruinige onderschildering en daar toetst hij wat lichte en wat donkere overheen. Dat is het. Kom je dichtbij, zie je brede kwaststreken in roze en in donkerbruin. Het gaat om een sober palet van hooguit drie, vier kleuren. Bij Van Eyck zouden die kleuren vervloei- en, maar Rubens zet ze koud tegen elkaar aan, hard tegen hard, en juist dit onverschrokken lef blijkt onwaarschijnlijk natuurgetrouw te zijn. Want om iets levendig te laten lijken, moet iets levendig zijn. Het gaat hier om een schilderkunsti- ge intelligentie die volstrekt niet te bewijzen of te verklaren valt. Waarom het hem lukt en zijn leerlingen niet blijft eveneens een raadsel
Bij het schilderen van huid laat Rubens altijd de lichte onderschildering meespelen, dat is essentieel in zijn techniek. Er is geen schilder die huid beter schildert. Ook bij de beste
computeranimaties blijft huid bloedeloos. Rubens is weleens met de Britse schilder Lucian Freud vergeleken, of andersom, maar die komt niet in de buurt en heeft bovendien een andere missie. Freud wil ons met naaktheid en dood confronteren, Rubens met leven, lust en sensatie. En als hij in 1630 trouwt met de zevenendertig jaar jongere Helena Fourment wordt het allemaal nog uitbundiger. Hier, ze is de linker van de drie gratiën. In een brief uit die tijd wordt Helena “de mooiste vrouw van Antwerpen” genoemd. Ze komt inderdaad dicht in buurt van Rubens’ schoonheidsideaal: rijk vleselijk en met grote paardenogen.’

‘Met Fourment trouwt hij geen meisje van adel zoals toekomst hem wordt aangeraden. Hij kiest bewust voor een meisje dat tegen zijn werkdrift bestand is. Geen hoofse dame die vindt dat hij zijn dagen hoort te vullen met jacht en ledigheid. Want hij mag dan inmiddels een jagende grand seigneur zijn en door de Spaanse koning Philips IV in 1631 geridderd, hij zal het schilderen nooit opgeven, zoals bijvoorbeeld zo’n druiloor als Ferdinand Bol wel deed nadat die met een rijke vrouw was getrouwd – niet dat daar trouwens iets aan verloren is gegaan. Rubens kan niet anders dan schilderen, want het is voor hem geen worste- ling, zoals het bijvoorbeeld wel voor Rembrandt was, maar puur genot. In werk en leven heeft hij wat de Italianen sprezzatura noemen – iemand die met souplesse en schijn- bare nonchalance doet alsof alles hem makkelijk afgaat, terwijl ook van Rubens talloze schetsen van één onderwerp bestaan waarop geoefend en gezwoegd werd. Mooi vind ik dat. Het leven als sport en spel zien. Maar goed. Tegen de tijd dat Rubens trouwt met Fourment, denkt hij, sodemieter maar op met dat hof, waar ben ik mee bezig? Het is genoeg geweest. Ik trek me terug op mijn riante kasteel ‘Het Steen’ in de natuur, dertig kilometer buiten Antwer- pen. Ik heb geld, een waanzinnig mooie vrouw, kinderen. Ik ga familieportretten maken en landschappen schilderen. Ken je Landschap bij maanlicht? Waanzinnig. Hij schildert dan uit het niets van die vreemde sterretjes in de lucht. Dat is me van een totaal losgeslagen vrijheid. Die man houdt ook zo ongebreideld van de natuur – vrouw, mens, vruchtbaarheid, vergezicht. Alles loopt in elkaar over, alles is verstrengeld. Gulzig leven is het. Gulzig de natuur opnemen, gulzig van schoonheid en lichamen houden. Het leven moet ten volle worden geleefd en daar hoort dus die eindeloze en tomeloze expressieve beweging en losse toets bij. Maar dan krijgt uitgerekend Rubens jicht.’

Nawoord
Rubens mag roem genieten om het meest natuurgetrouwe en fijnste vlees, zijn werken blijven op de klassieken gebaseerde, geidealiseerde figuren en daarin zou de toekomst Rubens geen gelijk geven. Hij was de laatste die het classicisme omarmt en het godenrijk boven het persoonlijke verkiest. Maar in de kunstgeschiedenis blijkt dat een doodlopende weg. De toekomst is aan Velázquez en Rembrandt. Voor hen telt niet het ideale maar het hoogstpersoonlijke.

Recente verhalen