Het reukoffer
Maria Barnas over de rol van geur in de kunst
De drie Wijzen uit het Oosten brachten goud, wierook en mirre. Aannemelijker is echter dat het ging om geurende harsen – een reukoffer om de komst van het Christuskind te vieren. Tot op de dag van vandaag geven wij elkaar parfums cadeau, als teken van aanbidding en liefde.
Kan ik schrijven over iets wat grotendeels onopgemerkt – als een wolkenhemel boven een vensterloze kamer – aan mij voorbijgaat? Ik geloof niet dat ik overdrijf wanneer ik zeg dat geur een geringe rol speelt in mijn leven. Of zou ik er niet genoeg aandacht aan besteden?
Geur heeft in mijn kindertijd mijn nachtmerries beheerst. Als kind van zes, zeven wist ik in mijn dromen door een allesoverheersende en doordringende stank dat alles afgelopen was. Ik zag niets in deze dromen, ik rook alleen de dood.
Is het herkennen van een geur erfelijk? En zo niet, hoe is het mogelijk dat ik als kind lijkengeur heb verzonnen? Ik kon in mijn dromen de dood rúíken – wat doet vermoeden dat ik in wakende toestand veel minder met mijn reukvermogen doe dan mogelijk is, dan ik in me heb.
De stank in mijn droom was allesomvattend. Ik wist dat dat de geur was van lijken. Ik had er geen beelden bij nodig. Maar bij het ontwaken kon ik niet vertellen wat ik nu eigenlijk had gedroomd. Er was en er is geen beeld, geen verhaal om mijn indrukken aan op te hangen.
Ben ik soms geurblind? Geurstom? Geurdoof?
Zou Caro Verbeek (1980) goede woorden kennen om geuren te beschrijven? Ik heb met haar afgesproken in het Rijksmuseum, waar ze mij zal vertellen over de cultuurhistorische waarde van geur. Verbeek is kunst- en geurhistoricus. Ze doet aan de VU, in samenwerking met het Rijksmuseum en het IFF (International Flavors & Fragrances Inc., een van de grootste producenten van geur- en smaakstoffen ter wereld), promotieonderzoek naar reconstructie van vervlogen erfgoed. Verbeek: ‘Het is schrikbarend hoe de rol van geur in de kunstgeschiedenis eeuwenlang onopgemerkt is gebleven. Er bestaat bijvoorbeeld geen methodiek onder restaurateurs van kunst om geuren te reconstrueren, laat staan om ze te bewaren.’
Er zijn – eerder bij toeval dan met opzet – uitzonderingen. Verbeek wijst me op de uitzonderlijke Verzamelaarskast met miniatuurapotheek (anoniem, 1730), die in het Rijksmuseum staat. Het museum beschrijft het pronkstuk als bewaarkast van geneeskrachtige ingrediënten. ‘Verschillende laden zijn ook gevuld met mineralen, fossielen, houtmonsters, zaden en dergelijke; veel andere laden zijn leeg’, zo lezen we op de site van het Rijksmuseum. Verbeek noemt het een geurenkabinet: ‘Het is een miniatuur van een apothekerskast vol geurende harsen, basisnoten voor parfum. Apothekers maakten in het verleden parfums en daar werd een geneeskrachtige werking aan toegevoegd. De harsen hebben al die eeuwen dat ze lagen opgeslagen hun geur – voor de neus nog waarneembaar – bewaard.’
Helaas is het weelderige kastje in het museum alleen bedoeld om naar te kijken: de bezoeker mag geen laden opendoen om aan de inhoud te ruiken.

Een reine ziel
Verbeek vertelt dat de manier waarop geuren op schilderijen zijn weergegeven, in onze geschiedschrijving grotendeels is genegeerd: ‘Geuren zijn vaak onzichtbaar. Je moet de verhalen kennen en op een olfactorische manier waarnemen. Meestal worden schilderijen gereproduceerd met foto’s en beschrijvingen in tekst. Ook werken waarin de geur een sleutelmoment vormt, zijn voornamelijk als visuele informatie behandeld, waarbij aan wezenlijke kenmerken voorbij wordt gegaan, een situatie waar langzaam verandering in komt.’
Als voorbeeld laat Verbeek me het schilderij De aanbidding van de koningen van de Haarlemse schilder Geertgen tot Sint Jans (circa 1465-circa 1495) zien, dat verderop in het Rijksmuseum hangt. ‘Wat je ook opzoekt over dit schilderij, waar je ook kijkt, bijna alles gaat over de visuele informatie die het doek weergeeft,’ zegt Verbeek.
Ook ik zou geneigd zijn bij een beschrijving van dit doek af te gaan op wat ik zie. Mijn oog valt bijvoorbeeld op de bijzondere schoen die onder het bruine kleed van Jozef tevoorschijn komt. Aan de buitenkant van de voet is een soort zijvleugel van een schoen te zien, met een opvallend aerodynamische zool, die onder een sneaker niet zou misstaan.
Op Statenvertaling online – bijbel en kunst is te lezen: ‘Sommige figuren op de voorgrond zijn niet bepaald uitmuntend uitgewerkt. Jezus lijkt meer op een pop dan op een baby, Maria heeft een eierhoofd en kijkt wat suf voor zich uit, en de arme Afrika is door Geertgen geheel zwart gemaakt. De blanke mannen komen beter tot hun recht; wellicht kon Geertgen alleen over dergelijke modellen beschikken.’
De popachtige Jezus, het eierhoofd van Maria, de al te zwarte koning: het zijn inderdaad stuk voor stuk visuele benaderingen. Nergens wordt het sleutelmoment beschreven van dit schilderij, namelijk het geschenk van de drie Wijzen uit het Oosten.
In de Statenbijbel staat in het Evangelie van Mattheus: ‘En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende, hebben zij Hetzelfde aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud, wierook en mirre.’ Verbeek: ‘Het geschenk bestaat volgens de overlevering uit goud, wierook en mirre. Maar wat vanuit mijn onderzoek veel aannemelijker is, is dat de drie Wijzen een reukoffer brachten aan Christus. Het goud zou dan niet hebben bestaan uit metaal, maar uit een goudkleurig, geurend hars.

‘Van heiligen die van zichzelf zoet roken, werd gedacht dat ze in de ‘geur der heiligheid’ verkeerden; het hoogste teken van god, van een reine ziel.’
De geschenken van goudkleurige hars, wierook en mirre vormden een duidelijk aromatisch symbool voor het erkennen van Jezus als koning en god. Tot minstens de zesde eeuw werd geloofd dat de ‘bittere mirre’ (‘mirre’ betekent letterlijk ‘bitter’) voorspellende waarde had. De gift werd als profetisch gezien voor het toekomstige lijden van Christus. De zoete wierook was een equivalent voor heiligheid. Van heiligen die van zichzelf zoet roken, werd gedacht dat ze in de ‘geur der heiligheid’ verkeerden; het hoogste teken van god, van een reine ziel.’
Het reukoffer was kostbaar en verbonden aan een hoge status. Alleen goden, keizers en farao’s kregen harsen per fumum (middels rook) als offer aangeboden. Stervelingen mochten daar niet mee in aanraking komen. ‘Het reukoffer,’ vertelt Verbeek, ‘heeft een lange geschiedenis, die is terug te voeren op reukoffers uit het oude Egypte.’
Wanneer ik op internet naar meer informatie zoek over reukoffers uit het oude Egypte, kom ik terecht op de website van Derqx, een mij onbekend parfummerk dat een mooie, beknopte geschiedenis geeft van de menselijke omgang met geur. Hoe essentieel die omgang is, wordt geïllustreerd door een foto van een jonge vrouw, met wapperend haar, op kus-afstand van een smetteloze jongeman, met een zorgvuldig in de war gebracht kapsel. De boodschap is duidelijk: wie lekker ruikt, is een aantrekkelijke partner. Geur wordt hier gepresenteerd als een brug naar liefde, een brug naar het hogere.
Ik lees dat de Egyptenaren niet alleen hun geuren offerden aan goden: ‘Vooral hooggeplaatste vrouwen oefenden invloed en aantrekkingskrachten uit door middel van geuren in pasta’s en zalven.’
Het reukoffer heeft in de hedendaagse samenleving nog steeds een rol: veel mensen kopen bij een verjaardag of met kerst parfum als geschenk voor een geliefde of iemand die dicht bij hen staat. Het geven van parfum wordt gezien als een intiem geschenk: je kunt het niet zomaar aan iedereen geven.
Beroemdheden komen graag met een eigen geur, waarmee ze spelen met de gedachte dat dit een intiem gebaar is. Zo hebben Christina Aguilera, David Beckham en Justin Bieber een eigen geurlijn uitgebracht. Een van Biebers parfums heet The Key (2013). Wie in contact wil komen met het idool, hoeft zich alleen maar met zijn geurwater te besprenkelen. Als we de reclamecampagne mogen geloven, koos Bieber het flesje met het sleutelmotief om zijn symbolische betekenis. Hij wilde zijn fans laten weten dat ze altijd in hun dromen moeten geloven, en zijn parfum biedt daartoe de sleutel. In zekere zin biedt Bieber zijn fans dus een reukoffer: de geur biedt toegang tot het onhaalbare, het goddelijke, toegang tot hemzelf, in dit geval.
Explosieve geuren
Verbeek vertelt me over een spectaculair voorbeeld van een reukoffer uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Fedele Azari (1895–1930), een Italiaanse piloot en futurist, stelde in zijn manifest Teatro aereo futurista voor om steden te bombarderen met explosieven van gekleurde, aromatische poeders.
Het idee van een geur als wapen is mogelijk opgepikt door het ontwerpersduo Viktor & Rolf, dat in 2005 hun eerste parfum Flowerbomb lanceerde, in een flacon in de vorm van een handgranaat. In een interview uit 2015 met The Telegraph vertellen zij over hun eerste parfum, waarvan de krant vermeldt dat er in Groot-Brittannië elke drie minuten een fles over de toonbank gaat: ‘Het paradoxale in de naam Flowerbomb bevalt ons. Twee uitersten samengebracht om iets nieuws te creëren.’
Zoals Viktor & Rolf een sterke naam creëerden om de kracht van geur te benaderen, zo bedachten dichters die aan de basis stonden van het futurisme termen om geuren en geurconcepten te beschrijven onder de noemer parole in libertà, woorden in vrijheid. Ze bedachten onder meer disprofumo voor complementaire geuren, monodorita voor een monotoon geurlandschap en narrativo olfattivo voor een geurverhaal. Deze woorden laten zien dat het wel degelijk mogelijk is om nieuwe formuleringen te vinden voor geuren. De woorden geven een lichaam aan wat anders vervliegt. Ik vraag me af hoe futuristen de geur van dood beschreven zouden hebben. Voor hen was het de non-intellectuele – want onbeschreven – uitstraling van geur die het zo aantrekkelijk maakte om ermee te werken. De Italiaanse futuristen, die anti-intellectueel en antiburgerlijk waren, vonden aan het begin van de vorige eeuw in geur een volmaakt attribuut om democratische kunst te maken die geen voorkennis vereiste. Zo konden ze bijvoorbeeld met de stank van zwavelzuur de lichamelijke weerzin weergeven van wat er op de slagvelden van de oorlog plaatsvond, zowel met woorden als met zintuigen. Naar verluidt verspreidden ze de geur van knoflook, ui en rottend vlees bij presentaties van hun kunstwerken en poëzievoordrachten. ‘Deze geur-happenings zijn alleen maar beschreven, de geuren zelf zijn vervlogen,’ vertelt Verbeek me tijdens de wandeling over het Museumplein naar het Stedelijk Museum – wat het belang van haar onderzoek onderstreept. We gaan kijken naar en ruiken aan een van haar favoriete kunstwerken: The Beanery (1965) van Kienholz. Verbeek kent dit werk, net als ik, al vanaf haar kindertijd.
We lopen de nagebouwde bar binnen, waar alles net een fractie compacter is dan in werkelijkheid. De bar, de krukken, de asbakken, de ruimte, de mensen; alles is van een ingedikte, intense kwaliteit. Ik heb het idee dat ik plaats kan nemen aan de bar. Dat ik met deze omgeving kan versmelten. Dat ik nooit meer weg hoef te gaan – wat me zowel geruststelt als benauwt.
Edward Kienholz (1927-1994) baseerde dit werk op zijn stamkroeg aan Santa Monica Boulevard in Los Angeles. Een van de meest indringende sensaties die dit werk biedt, is een geur. Kienholz maakte hiervoor een speciaal geurrecept met bier, ranzig vet, urine, mottenballen en sigarettenas.
Zodra we voor de bar staan en ik de geur van sigaretten en pis opsnuif, ben ik weer zeven jaar oud en sta ik met open mond naar de klokkenkoppen te kijken. Natuurlijk kan een kop een klok zijn, denkt mijn zevenjarige hoofd, en ik voel even snel of er wijzers zitten waar ik eerst nog mijn neus, mijn ogen vermoedde.
‘Ruik je het?’ schudt Verbeek me uit mijn door geur opgewekte dagdroom. Ze snuift de muffe lucht van Kienholz op. ‘Hij gebruikte zijn eigen urine om de barlucht zo authentiek mogelijk te maken. Nu is dat vervangen door ammoniak. Wel hygienischer, maar niet zoals Kienholz het heeft bedoeld.’ Verbeek glimlacht.
Hoe een baby ruikt
‘Een geur kun je noch in een schilderij, noch in een foto, noch in een tekst overdragen,’ zegt Verbeek. ‘Juist daarom is onderzoek naar de geur zelf – die we wel degelijk kunnen reproduceren – en onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van geur zo belangrijk.’
Geuren zelf hebben geen woorden, geen gezicht. Maar wanneer we mirre, wierook en een andere harsachtige substantie ruiken, hebben we geen woorden, geen beeld nodig. We ruiken geen representatie, maar het offer dat tweeduizend jaar geleden werd gebracht door de Wijzen uit het Oosten.
Ik vraag Verbeek of zij weleens heeft gehoord van mensen die van geuren drómen. Van mensen die bijvoorbeeld van lijkengeur dromen.
Verbeek: ‘Lijkengeur is een van de weinige geuren waar we een aangeboren afkeer van hebben. Andere geuren – uitwerpselen, urine, zweet – hebben we geleerd vies te vinden.’ Ze vervolgt: ‘Geur is heel belangrijk in dromen in andere culturen, zoals bij de Desana-indianen, die hun universum indelen in geuren. Daar hebben ze ook woorden voor. Tijdens de slaap leggen ze geurstoffen onder het kussen en ze geloven dat de ziel en geesten zich als geuren manifesteren. Zelf heb ik een keer gedroomd dat iemand me vroeg of ik de heerlijkste geur op aarde wilde ruiken. Toen ik “ja” zei, reikte die persoon me een baby aan. Ik kan me herinneren dat ik verbaasd was en aan de baby rook, maar de geur zelf herinner ik me niet meer. Ik zou hem niet meer kunnen beschrijven.’
De geur van baby en de geur van dood komen samen in ons gesprek. De geur van het begin en de geur van het einde ontmoeten elkaar. We moeten nog op zoek naar de juiste woorden om ze te omschrijven.