De favoriete werken van Francine Houben

Het gedroomde museum

tekst: Nicole Ex

Slapen bij een kunstwerk van je favoriete kunstenaar. Het overkwam de wereldwijd gerenommeerde architect Francine Houben, die één nacht kon doorbrengen met een schilderij van haar muze David Hockney. Als de nacht valt in haar gedroomde museum, mogen bezoekers dat ook.

‘Ik weet nog precies waar en wanneer. Het was 1974, ik was negentien en eerstejaars studente architectuur aan de Technische Universiteit in Delft. De documentaire A Bigger Splash draaide in het filmhuis aan het einde van de Oude Delft en maakte een ongelooflijke indruk op me. Het waren die meeslepende schilderijen van David Hockney, het was zijn levensstijl, het was de kracht van de documentaire zelf. Je wordt meegenomen in de vrije jaren zestig en zeventig. Je ziet de mensen die hij ontmoet, de vrienden die hij schildert en je ontdekt hoe hij zo’n beetje zijn hele dagelijkse leven in zonovergoten verf vertaalt. Dat observeren van die man met dat optimisme, die bevlogenheid, nieuwsgierigheid en humor.

Ik volg hem al meer dan veertig jaar, hij is bij mijn eigen leven gaan horen, simpelweg verknoopt geraakt met mijn bestaan. Een van zijn meest fantastische werken vind ik de fotocollage Pearblossom Highway uit 1986. Je moet je voorstellen dat ik vanaf 1976 veel door Amerika heb gereisd. Dit werk herinnert me aan de tochten door de woestijnen van Californië, met die zo typerende verkeersborden, woestijnwegen en Joshua trees. Ik reisde rond met een tiendehands auto zoals in het boek On the Road (1957) van Jack Kerouac, maar dan keurig ‒ zonder seks, drugs en rock-’n-roll ‒ met een tentje en bijna geen geld. Architectuur bekijken, mensen ontmoeten, landschappen ontdekken.

Waarom ik voor Amerika koos? Dat was toevallig. Ik ben de vierde van vijf kinderen en wij mochten allemaal een reis maken na de middelbare school. Ik kom uit een katholiek gezin, de broer van mijn vader was missionaris in Maleisië. Mijn oudere broers en zus zijn daardoor naar Oost-Maleisië afgereisd, naar oom Jo, hij was daar actief als missionaris in Sarawak. Alleen ik kwam in Amerika terecht omdat vrienden van mijn ouders toevallig net naar Buffalo waren verhuisd. Ik heb nu opdrachten in New York, Washington en Boston. Ik ken die steden al sinds 1976.’

‘Hockney heb ik nooit ontmoet. Wel heb ik hem mijn boek Composition, Contrast, Complexity toegestuurd, waarin ik hem een inspirator noem om zijn onorthodoxe levenshouding en de kracht om te blijven experimenteren. Binnen het krachtenveld van de architectuur, schrijf ik, is zijn houding een bron van energie en uithoudingsvermogen.’ Lachend: ‘Ik heb niets van hem teruggehoord natuurlijk: ik volg hem, hij mij niet.’

Francine Houben
Fig 1. Francine Houben | foto: sven signe
NE:

Heb je in je werk een voorbeeld of rol­model gehad?

FB:

‘Ik kom uit een tijd waarin er nauwelijks rolmodellen waren. Ray Eames en Lina Bo Bardi zijn twee ontwerpers die ik altijd heb bewonderd om hun levenshouding en het plezier dat hun werk uitstraalt. Ik heb Ray leren kennen in Los Angeles in 1978. Had ze nog geleefd, dan had ze genoten van die wereldwijde verspreiding van het meubilair dat ze met haar man Charles ontwierp. Toen ik haar ooit vroeg of ze het niet vervelend vond dat hun spullen werden nagemaakt, zei ze: “Geeft niet, als ze het maar beter maken.”
Maar mijn écht grote voorbeeld is mijn moeder. Ze heeft zes broers en was de enige die niet mocht studeren. Ze dementeert nu, maar ze was altijd erg inlevend ‒ we hadden schilderijen aan de muur, een goed gevulde boekenkast en bij elke verhuizing stuurde zij de hele verbouwing aan. Ze was de motor achter alles. Mijn oudste broer zegt altijd: we leefden als gezin in een matriarchaat. Door haar ben ik opgegroeid met het idee dat ik alles kon doen en alles kon zijn. Toen ik in 1974 ging studeren, was misschien tien procent aan de bouwkundefaculteit vrouw, maar dat was nooit een kwestie voor me. Waar ik wel van opkeek, is dat ik in het jaar 2000 de eerste vrouwelijke professor in de Architectuur ooit aan de faculteit Bouwkunde aan de TU in Delft en zelfs in heel Nederland bleek te zijn.’

NE:

Dan is er nog de combinatie van fulltime werk en moederschap.

FB:

‘Dat is niet makkelijk en in mijn tijd al helemaal niet. Ik werd raar aangekeken op het schoolplein en was me daarvan zeer bewust. Wat opmerkelijk voor vrouwen is, is dat je kinderen niet ook jouw achternaam hebben. Ik ben voorstander van een dubbele achternaam, die van je vader én van je moeder, zoals ze dat in Portugal doen. Ik heb er ooit een column over geschreven in het Financieele Dagblad. Het is eigenlijk krankzinnig dat kinderen niet ook de naam van hun moeder dragen, alsof vrouwen niet bestaan, alsof zíj niet het leven doorgeven. Ik zou ik er trots op zijn geweest als ik ook de naam van mijn moeder had mogen dragen: Cappetti!’

NE:

Hoe ziet je Gedroomde Museum voor Hockney eruit?

FB:

‘Daar heb ik vannacht over liggen nadenken. Voor mij persoonlijk staat het in het Limburgse landschap. Veel schilderijen van Hockney doen me denken aan het landschap van Zuid-Limburg, de plek waar ik geboren ben: glooiende heuvels, eenzame bomen en wegen die slingeren. Maar op het moment dat ik dat had bedacht, ging ik twijfelen. Moet je Hockneys landschappen wel in een natuurlijke omgeving laten zien? Heeft zijn werk niet een sterk contrast nodig en dus de context van een bruisende wereldstad, zodat je werkelijk verlangt naar zijn vergezichten? Ik kwam er eigenlijk niet uit, moet ik zeggen. Maar houden we het op Limburg, dan doorsnijd ik het lieflijk golvende met kaarsrechte, architecturale lijnen. Ik stel me een zeer uitgestrekt bungalowachtig complex voor, met terrassen en niveauverschillen, relatief introvert met verrassende doorkijken naar de lucht en de heuvels, gebouwd in mergel, de zachte krijtsteen uit de omgeving. Je ziet er documentaires, schilderijen, video’s, zijn decors voor theaters en die geestige portretten van zijn teckels Stanley en Boogie. Je kunt er blijven slapen. Je kunt er 24 uur lang met David Hockney zijn. Overdag komen er bezoekers. Daarna verandert het ritme en is het museum voor de gasten die er een nacht verblijven. Ik heb het meegemaakt op het Japanse eiland Naoshima. In het door Tadao Ando gebouwde Benesse House Museum sliep ik onder Hockneys A Walk Around the Hotel Courtyard, Acatlán!

David Hockney, {{Pearblossom Highway, 11-18th April 1986, #2}} (1986), J. Paul Getty Museum, Los Angeles
Fig 2. David Hockney, Pearblossom Highway, 11-18th April 1986, #2, 1986, J. Paul Getty Museum, Los Angeles
NE:

Je hebt de afgelopen jaren een aantal musea en bibliotheken ontworpen: Openluchtmuseum Arnhem, Universiteitsbibliotheek Technische Universiteit Delft, Cultureel Centrum in Shenzhen, de New York Public Library en ga zo maar door. Hoe ziet zo’n ontwerpproces eruit?

FB:

‘Er zijn architecten die zich een voorstelling van de situatie kunnen maken met Google Earth. Ik niet. Ik moet er fysiek staan en alles met al mijn zintuigen in me opnemen: het licht, de omgeving, de mensen. Met de New York Public Library ben ik de laatste twee jaar intensief bezig geweest. Ik heb er letterlijk maanden rondgelopen om het gebouw en de routing te doorgronden. Ik denk dat ik inmiddels de enige op aarde ben die deze iconische bibliotheek – de vierde grootste ter wereld – door en door kent.

Soms vroeg ik aan de bibliothecarissen: ben je al eens in de kelder geweest? Nee? Kom, dan neem ik je mee.
De New York Public Library heeft naast extra capaciteit voor de leeszalen en archiefruimtes ook museale plekken nodig om de schatten te laten zien die ze herbergt. Er was een tentoonstellingsmaker bij betrokken die er vooral een interactieve gebeurtenis van wilde maken, maar dat vond ik toch niet helemaal geschikt. Daar ligt The Declaration of Independence(1776) in het handschrift van Thomas Jefferson. De schoonheid en betekenis van zo’n simpel volgeschreven velletje zegt meer dan genoeg. Je hoeft het alleen maar dramatisch uit te lichten.’

NE:

Zijn bibliotheken en musea aan een herformulering toe?

FB:

‘Bibliotheken en musea in de jaren zestig, zeventig en tachtig straalden uit dat het voor een bepaalde intellectuele klasse was, maar dat is niet wat je wil. Je wil dat het grote publiek zich welkom voelt, het moet welcoming for all zijn. Tenslotte wil je een zaadje planten bij iedereen. People. Place. Purpose. Dat is mijn architectuurvisie. Mensen eerst dus.’

NE:

Kun je als architect voor iedereen ontwerpen?

FB:

‘Dat is zeker mogelijk, want een prettig, leefbaar gebouw is gebaseerd op een zintuiglijke ervaring. En iedereen heeft zintuigen en die maken in principe geen onderscheid tussen goed of slecht, rijk of arm, jong of oud.’

NE:

Bij welk gebouw is dat het beste gelukt?

FB:

‘Bij de Library of Birmingham. Die bibliotheek heeft leeszalen, een verzonken amfitheater, daktuinen en een gevel met in elkaar grijpende ringen die voor schaduwpatronen zorgen in het interieur. Birmingham is een vroeg-industriële stad met veel nationaliteiten – en al die mensen uit alle windstreken, arm en rijk en met verschillende geloofsovertuigingen, maken van deze plek gebruik, werken naast elkaar in de bibliotheek. Als ik er rondloop, ontroert me dat nog steeds.
Waar het ook helemaal goed mee gaat komen, verwacht ik, is het National Kaohsiung Center for the Arts in Taiwan dat op 10 oktober 2018 opengaat. Ik probeer altijd het formele met het informele te combineren, omdat juist het informele, het niet geregelde en vanzelfsprekende, van grote waarde is en voor levendigheid zorgt. We maken er twee concertzalen, een operazaal en een theater, onder een golvende stalen structuur die ook Banyan Plaza overdekt, een uitgestrekte openbare ruimte en tussengebied dat het theater verbindt met het park. Banyan Plaza wordt een akoestisch landschap waar de tropische wind dwars doorheen waait en dat 24 uur per dag open zal zijn voor iedereen die maar muziek wil maken, aan Tai Chi wil doen of wat dan ook. Kortgeleden stond ik er met saxofonist Yuri Honing die me de draagkracht van het geluid liet horen. Magisch.’

The National Kaohsiung Center for the Arts naar ontwerp van Francine Houben (2018), foto: Christian Richters
Fig 3. The National Kaohsiung Center for the Arts naar ontwerp van Francine Houben, 2018 | foto: Christian Richters
NE:

Je spreekt vaak over intuïtie.

FB:

‘Ik was goed bevriend met de bekende wiskundige professor Nicolaas Govert de Bruijn die me vertelde dat alle grote uitvindingen zijn gebaseerd op intuïtie. In de wetenschap zijn intuïtie en ratio onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar aan de bouwkundefaculteit ging het destijds louter om ratio en analyse. Ik heb het belang van intuïtie uiteengezet tijdens mijn diesrede in 2004 aan de TU Delft. Intuïtie is overigens niet iets dat uit de lucht komt vallen of waar je mee wordt geboren. Ook het cliché dat vrouwen het van nature hebben en mannen niet is volkomen onzin. Intuïtie groeit met ervaring en de kennis die je over iets hebt, waardoor je op een gegeven moment wetend wordt of op een bepaald terrein wijs.

NE:

Heb je er intuïtief wel eens helemaal naast gezeten?

FB:

We hebben meegedaan aan een prijsvraag voor een universiteitsbibliotheek in de bergen van Lausanne. In mijn ontwerp richtte ik me als Nederlands architect volledig op het uitzicht; van goh, die waanzinnige Alpen, daar moeten we wat mee. Om voor mij toen onbegrijpelijke redenen won SANA Architects met een gebouw als een golvend tapijt dat geen enkel venster op het panorama bood. Toen ik jaren later een van de juryleden tegenkwam en hem vroeg over de keuze van de jury, zei hij ontnuchterend: Ach, die Alpen zien we al elke dag!’

Recente verhalen