De zonnebloemen van Vincent van Gogh, de waterlelies van Monet, de klaprozen van Gustav Klimt. De bloem tot kunst verheven. Mede door dichters als Rilke, die de roos van bloem tot symbool van Orpheus transformeerde. Ook de picturale fotografie was rond 1900 erg geliefd vanwege haar impressionistische bloemstillevens en pastorale landschappen. Een zeldzame uitzondering hierop was de Duitse fotograaf Karl Blossfeldt (1865-1932) die de organische constructies in de plantenwereld als een ingenieur bestudeerde en ze in scherpe en sobere zwart/wit-beelden wist vast te leggen. In 2006 zag ik op het Nationaal Archief voor het eerst het werk van bloemenfotograaf Leendert Blok (1895-1986). Alsof er met één simpel gebaar zware gordijnen opzij werden geschoven. Deze onbekende fotograaf, die geen deel uitmaakte van welke kunstscene dan ook, fotografeerde voor de bloemenkwekers die al generaties lang hun bloembollen telen op de geestgronden achter de Hollandse duinen. Of Leendert op de hoogte was van de beroemde uitspraak ‘Rose is a rose is a rose is a rose’ van Gertrude Stein is mij niet bekend, maar haar statement sluit naadloos aan op zijn monnikenwerk. Leendert Blok bevrijdde de bloem van het juk van de beeldende kunst: een tulp werd weer een tulp, een narcis een narcis. Zijn foto's – gemaakt via een uniek kleurenprocedé, een eigen uitvinding van Leendert – zijn uiterst nauwgezet en met grote liefde gemaakt, de fotograaf zelf is uit het uiteindelijke beeld verdwenen. Wat rest is pure schoonheid. Het levenswerk van Leendert Blok wordt al jaren gekoesterd door de Stichting Spaarnestad Photo, onderdeel van het Nationaal Archief.
Een foto van de bollenvelden van Leendert Blok is opgenomen in het lenteportfolio van See All This #5.
In Den Haag is momenteel een overzichtsexpositie te zien met honderden foto's van Gerard Fieret. Fotografie – jarenlang verguisd in het Land Der Kunsten – is inmiddels geliefder dan ooit. Het grote publiek stroomt massaal toe als museumposters met iconische foto's van beroemde fotografen als Richard Avedon, Robert Mapplethorpe, Helmut Newton en Andres Serrano al weken voor de opening om aandacht vragen. Maar Gerard Fieret past niet in dit rijtje, ondanks dat er momenteel in New York forse bedragen worden betaald voor zijn haveloze prints. Zijn studio was geen ruime loft in New York, maar een hok vol duivenstront in Den Haag.
Dat lot van zonderling deelde hij met de Tsjech Miroslav Tichý (foto) en de Nederlander Anton Heyboer, drie mannen getekend door de oorlog, en ware zielsverwanten in een universum waar andere kunstwetten gelden. Alle drie gefascineerd door de wereld waar ze tot hun verbazing in belandden, en bovenal door die vreemde wezens om hen heen die wij gemakshalve "vrouwen" noemen. Ze fotografeerden hen onafgebroken. Geboren voyeurs, die door de zoekers van hun verweerde camera's het leven observeerden, een wereld waarin de afstand tot het paradijs onoverbrugbaar is. "Paradise Lost", en dat moest ook vooral zo blijven. Afstand. Gerard Fieret danste en kroelde met zijn modellen, bestempelde de oplichtende dijen van deze volkse vrouwen op zijn prints veelvuldig met zijn naam. In een wanhopig gevecht dat echter niet te winnen was. Eens buitenstaander, altijd buitenstaander. In het Haags Fotomuseum staat, pal naast de nieuwe Fieret-catalogus, het boek "Het onvermoeibaar epos" te koop. Boordevol foto's gemaakt door deze drie zonderlingen. Een juweel.
Op onze selfies staan we pal vooraan. Wij zijn het middelpunt van de wereld. Landschappen en steden schuiven op de achtergrond voorbij. We doen hoogstens een stapje opzij om met een gestrekte arm de Toren van Pisa tegen te houden. Op miljoenen toeristenfoto's staan lachende hoofden, tegen elkaar geklemd, messcherp in het midden van het beeld. Met op de achtergrond nauwelijks herkenbaar de kathedraal van Gaudí of de Engelburcht in Rome, te dicht bij de camera om binnen het kader passen. Maar het doel is bereikt: het bewijs op Facebook dat wij daar zijn. Niet waren, maar zijn. De tijd van vakantiefoto's die pas later opbloeien in albums ligt voorgoed achter ons.
De Engelse fotograaf Francis Frith nam ruim 150 jaar geleden - letterlijk - afstand van zijn reisgezelschap om de piramides langs de Nijl vast te leggen. Met, aan de voet van de imposante steenconstructies, minuscule donkere stipjes in witte gewaden naast hun zwaar bepakte lastdieren. Een volmaakt klassiek wereldbeeld: de wereldwonderen groot, de mens een stip. Gefotografeerd onder zware omstandigheden: extreme hitte, roversbendes, en uiterst primitieve apparatuur.
Met de iPhone zijn de technische hindernissen overwonnen. Iedereen fotografeert. En iedereen reist, er zijn geen thuisblijvers meer. Fotografische pioniers zoals Francis Frith zijn verdwenen. En met hen de afstand tot de wereld die we waarnemen.
De expositie 'In Egypte', in Huis Marseille (waar onder meer werk van Frith te zien is) is een indrukwekkende blik op een wereld die niet meer bestaat. De piramides staan er nog - u kan er morgen voor een bodemprijs naartoe vliegen - maar de onbereikbare droom die in 1857 vakkundig werd vastgelegd voor de thuisblijvers, is voorgoed verdwenen.