‘Dit is wie ik ben. Ik kan niet anders.’

Interview met Erwin Olaf

Ouder worden fascineert hem. ‘Ik ben interessanter geworden.’ Maar hij voelt zich ook zieker en betreurt de dofheid die in zijn felblauwe ogen is gekomen. In zijn werk is Erwin Olaf (1959) toe aan een nieuw verhaal: film, opera. ‘Dat is toch te gek als ik zo meteen mijn graf in zak!’

tekst: Robbert Ammerlaan
foto’s: Erwin Olaf
Erwin Olaf, {{Tamed}} (2015), deel van tweeluik {{Anger & Tamed}}
Fig 1. Erwin Olaf, Tamed, 2015, deel van tweeluik Anger & Tamed
RA:

Wat zie je als je in de spiegel kijkt?

EO:

‘Een man die een beetje moe is. De ouderdom begint toe te slaan. Ik zie het in mijn gezicht. Maar ik vind het niet erg meer. Ik hoef niet meer one of the boys te zijn.’

RA:

Wat bevalt je aan je eigen gezicht en wat niet?

EO:

‘Het fascineert me dat ik ouder word. Ik ben interessanter geworden, uiterlijk, maar meer nog in mijn werk. Wat ik wel jammer vind, is dat er een soort dofheid in mijn ogen is gekomen. Het sprankelende van vroeger is eraf. Ik zie ook een ziekere man. Ik zie het aan mijn mond. Als je, zoals ik, aan COPD [Chronic Obstructive Pulmonary Disease, een chronische obstructieve longziekte] lijdt, wordt de manier van ademen anders.’

RA:

Wat heb je van je moeder?

EO:

‘Mijn ogen. En verder: het creatieve, observerende, analyserende. Mijn moeder kan heel goed kijken. Dat kan ik ook, en dat vind je ook in mijn werk terug. Ik kijk altijd.
Eens in de paar maanden word ik uitgescholden voor vieze homo, meestal door Noord-Afrikaanse jongens. Dat komt omdat ik kijk. Niet met een seksueel doel, al zit dat er soms ook wel bij, maar ik kijk ter taxatie en ter inspiratie. Net als mijn moeder. Ze kijkt en ze schat in. Ze voelt meteen of de sfeer goed is, en of ik verdrietig ben.’

RA:

En wat heb je van je vader?

EO:

‘De felheid. Met een plaat voor je kop doorgaan. Mijn vader was een middenstander, een kleine krabbelaar. Maar een die niet van opgeven wist. Een driftkikker. Dat heb ik van hem. Kwaad kunnen worden en dan weer inploffen. Ik ontplof en implodeer binnen één minuut.’

‘Van mijn vader heb ik de felheid. Met een plaat voor je kop doorgaan’

— Erwin Olaf

RA:

Was je een geliefd kind?

EO:

‘Thuis wel, en vooral bij mijn moeder. We waren met drie jongens. Dat is soms vechten voor een
plaatsje op de apenrots, maar het was toch een harmonieus gezin. ­Gepest werd ik alleen op school. Ik was heel meisjesachtig, voetbalde niet, speelde met meisjes, gedroeg me vrouwelijk. Ik werd gepest met mijn homoseksuele voorkeur, terwijl ik zelf nog niet eens met die seksuele voorkeur bezig was. Dat heeft geduurd tot de tweede klas middelbare school. Toen kwam er een groep Molukkers op school. Mega hippe jongens.
Een van hen zei: 'Wat zie jij er goed uit. Jij moet naar de Salty Dog.” Daar ben ik toen mijn kleren gaan kopen. Opeens zag ik er heel werelds uit en vonden ze me te gek.’

RA:

Wie heeft de grootste invloed gehad op wie en wat je nu bent?

EO:

‘Zelf heb ik het idee dat ik pas vanaf mijn dertiende jaar ben gaan leven. Dankzij David Bowie, die ik, samen met mijn moeder op de bank, bij Toppop zag. Het was een van de eerste videoclips, 1973, en opeens zag ik een wereld die niet in Amersfoort of Hoevelaken bestond.
The abstract man. Ik dacht ­meteen: dát wil ik. Maar uiteindelijk is het toch mijn moeder, aan wie ik het meest te danken heb. Ze had totaal geen educatie, maar stimuleerde in al haar eenvoud het lezen, kijken naar dingen, kunst.’

RA:

Van wie heb je het meest geleerd?

EO:

‘Van Teun, mijn eerste vriend. Hij was de eerste die iets in mij zag en die mij intellectueel begon te voeden. Hij was 28, ik 18. Een van de eerste cadeautjes die ik van hem kreeg, was dat hij me meenam naar Parijs. Voor het eerst naar Centre Pompidou, Andy Warhol, Yves Klein. Ik kende dat allemaal niet, maar ik dronk het in.’

RA:

Wat was het eerste werk dat een verpletterende indruk op je maakte?

EO:

‘De balletten Live/Life, van Hans van Manen en Rudi van Dantzig. Holland Festival 1979. Ik zat helemaal boven in Carré. Mijn eerste balletvoorstelling – en ik zag voor het eerst iets van een onbeschrijflijke schoonheid. En in hetzelfde jaar: de grote overzichtstentoonstelling van Picasso in het Grand Palais.’

RA:

En waarmee begon de ontdekking van je eigen talent?

EO:

‘Ik zat op de School voor Journalistiek en wilde Marte Röling interviewen. In de Volkskrant had ze gezegd: “Het feit dat ik een kut heb, heeft geen reet met mijn werk te maken.” Geweldige uitspraak. Ik maakte een afspraak. En er moest een fotograaf mee. Mijn leraar fotografie, Dirk van der Spek, zag dat ik meer talent voor fotografie had dan voor schrijven, en zei: "Fotografeer jij maar." Van Marte, sigaren rokend, heb ik mijn eerste portretfoto’s gemaakt. Het werd heel gezellig. Tijdens het interview werd ze een beetje teut. En, ijverig als ik was, schreef ik alles op.’

RA:

Wanneer wist je dat de camera jouw instrument zou worden?

EO:

‘Toen ik Hans van Manen leerde kennen. Ik was vrijwilliger bij het COC en moest voor het COC-blad op een dag Hans van Manen portretteren. Ik kwam binnen en hij zat in zijn stoel en keek mij over zijn schouder aan. “Oké,” zei hij, “jij mag mij fotograferen als ik jou mag fotograferen.” Zo is het begonnen. Hij heeft altijd in mijn talent geloofd en is erg belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling.’

RA:

Wat beschouw je zelf als je grootste prestatie?

EO:

‘Dat ik er als fotograaf en kunstenaar nog altijd bén. Dat ik nooit failliet ben gegaan. En dat het gelukt is zonder veel “dankjewel” te hoeven zeggen. Mijn vader is failliet gegaan. Ik ben er altijd bang voor gebleven, voor het verdriet dat ik bij mijn ouders heb gezien. Ik zeg heel graag dank je wel tegen mensen in mijn eigen omgeving, zoals Shirley, mijn manager, maar daarbuiten hoeft het gelukkig niet. Ik heb het allemaal zelf gedaan. Ik heb nooit genadebrood hoeven eten.’

RA:

En wat is je grootste nederlaag?

EO:

‘Het begint nu een beetje te veranderen, maar het blijft moeilijk te accepteren dat ik me als Nederlandse fotograaf in mijn eigen stad Amsterdam nog altijd niet voor 100 procent erkend voel. In mijn persoonlijk leven zijn er weinig dingen die ik als een nederlaag beschouw. Ik ben gestopt met roken. Ik ben niet verslaafd. Met mijn vader heb ik alles uitgepraat. Toen hij na zijn derde hersenbloeding als een plant in het ziekenhuis lag en ze de apparatuur gingen afkoppelen, stond ik boven zijn bed en dacht: gelukkig, alles is gezegd.’

RA:

Wat beschouw je, artistiek gesproken, als je grote overwinning?

EO:

‘De serie Grief. Toen ik die maakte, hing er een soort matte stilte in de studio en vroeg ik me af: is het goed wat ik aan het doen ben? Tot die tijd was er altijd een soort sensationeel gevoel, omdat iedereen maar aan het gillen was. Maar dit ging over verdriet en het verbeelden daarvan – en dat sloeg bij mij heel diep naar binnen.’

RA:

En is er ook een artistieke tekortkoming?

EO:

‘Elke keer dat we elkaar ontmoeten, zegt Hans van Manen: “Je moet meer beroemdheden fotograferen. Dan word je beroemder.” Hij heeft gelijk, maar ik doe het niet graag. Ik voel me er ongelukkig bij. Ik vind mezelf niet goed in portretten. En van beroemdheden word ik extra onzeker. Als ik Máxima doe, dan ben ik echt aan het zoeken en wissel ik te veel van techniek. Ik heb natuurlijk best een aantal mooie portretten gemaakt, maar bij mij zijn ze altijd donker en somber. Dat is nu eenmaal mijn verhaal.’

Erwin Olaf, Grief, {{portret Caroline}} (2007) © Erwin Olaf Courtesy: Flatland Gallery, Amsterdam
Fig 2. Erwin Olaf, Grief, portret Caroline, 2007 © Erwin Olaf, courtesy: Flatland Gallery, Amsterdam
RA:

Wat is de drijvende kracht achter jou en je werk?

EO:

‘Het is een drift, een soort energie. Ik doe het om de tijd dat we hier zijn op een waanzinnig goede ­manier door te komen. Dit is wie ik ben. Ik kan niet anders. Ja, foto’s afdrukken, dat kan ik. En oberen, dat kon ik vroeger heel goed. Lullen, weet je wel.’ (lacht)

RA:

Waar bevind je je nu in je artistieke ontwikkeling?

EO:

‘Ik ben aan het eind van wat ik maar mijn midcareer-cyclus zal noemen. Ik heb veel cycli gemaakt. Het begon met Separation, over verhoudingen tussen mensen, moeder en kind. En later Hope en Grief. Daarmee ben ik langzamerhand aan het eind van mijn verhaal gekomen. Een nieuw, helder verhaal is er nog niet. Ik heb de doka opnieuw ingericht, ben weer aan het afdrukken. Dat doe ik graag, het levert prachtig materiaal op, maar verder is het een tijd van experimenteren.’

RA:

Je breidt ook je arsenaal uit: film, opera.

EO:

‘Ik vind het interessant om grensgebieden te onderzoeken. Wat is nog fotografie, en waar begint iets anders? Deze week was ik bij het Filmfonds. Ik ga Een schitterend gebrek regisseren, naar de roman van Arthur Japin. Dat verhaal heeft mij van het begin af aan gegrepen. Het wordt mijn eerste speelfilm. En ik ben gevraagd door een Duits opera­huis om een opera vorm te geven. G­eweldig, dat iemand naar je toe komt en zegt: “Wij denken dat je dat kunt.” Dat is toch te gek als ik zo meteen mijn graf in zak?’

RA:

Is de dood een grotere rol in je leven gaan spelen?

EO:

‘Nee. Vroeger was ik bang voor de dood. Men zegt toch dat in je laatste seconden de film van je hele leven wordt afgespeeld? Ik was bang dat ik dan alleen maar zwarte gaten zou zien, omdat er in mijn leven niets van enig belang gebeurd was. Die angst heb ik niet meer. De zwarte gaten zijn verdwenen.’

RA:

Geen tekort meer in je leven?

EO:

‘Nee, hooguit een tekort aan zuurstof. Maar mijn ziekte heeft mij ook op een bepaalde manier verrijkt. Ik word gedwongen om na te denken, iedere dag, bij iedere stap die ik zet. Het besef van de tijd heeft me verdieping gebracht. Maar ik heb geen bucketlist gemaakt, niets. Zoals Teun, mijn ex, zei toen hij dat vreselijke nieuws over zijn gezondheid kreeg: “Weet je, Erwin, ik hoef niet meer naar Peru. Ik ben allang in Peru geweest.” Teun is nog nooit in Peru geweest. Ik ook niet, en ik hoef ook niet meer, begrijp je?’

RA:

Hoe is het nu met je eigen ziekte?

EO:

‘Ik voel de progressieve ontwikkeling – al een hele tijd. Tot mijn vijftigste was ik fit, maar met wandelen loop jij mij er zo uit. Aan de andere kant, we hebben het beter dan ooit. Moet je kijken: wij hebben een traplift, een elektrische fiets. Ik heb er een, ik fiets! Mijn moeder zit in een verzorgingstehuis. Daar zwijg ik maar liever over. Op een gegeven moment, als het zover is, kan ik me permitteren om een kamer te creëren, of een etage, waar een verpleegster kan wonen. Ik heb een boekenkast. Ik zie mijn vogeltjes buiten. Ik kan in mijn eigen biotoop blijven. Ik zit daar, en als het nodig is, betaal ik een meneer of mevrouw, om in wisseldienst mijn kont af te vegen en me eten te brengen. Dat is mij gegeven.’

RA:

Wie is voor jou de Johann Sebastian Bach van jouw metier?

EO:

‘Allereerst: een goeie fotograaf is een dooie fotograaf. (lacht) Als ik er één zou moeten kiezen, zeg ik: Richard Avedon. Nee, nog één: Henri Cartier-Bresson. De een voor de geënsceneerde kunst, de ander voor de documentaire.’

RA:

Is fotografie in staat om te ontroeren?

EO:

‘Daar heb ik het moeilijk mee, met die vraag. Daarbij voel ik jaloezie ten opzichte van de muziek, de literatuur, de filmkunst. Afgezien van de moeder van de fotografie, de oorlogsfotografie, is het heel moeilijk te ontroeren met een foto. Fotografie is heel concreet. Neem De oorsprong van de wereld, dat schilderij van Courbet, van die poes. Als je het fotografeert is het porno, als je het schildert is het een meesterwerk. Fotografie is een hard medium.’

RA:

Wat was de eerste keer dat je met je eigen werk de ontroering raakte?

EO:

‘Dat gebeurde pas met de serie Rain. Het jongetje bij die ice-cream parlor, met dat ijsje in zijn hand. Dat was voor het eerst dat ik, onbewust, een emotie te pakken kreeg.’

RA:

Waardoor word je zelf ontroerd?

EO:

‘Film, literatuur – zonder dat ik een grote lezer ben, maar toch. En muziek, klassieke muziek. Maar ook de politiek kan mij aangrijpen. Ik ben heel verdrietig over wat er in Amerika gebeurt. Dat zo’n man gekozen wordt. Daar heb ik een potje om zitten janken. Het beeld van Obama, met dat kleine jongetje in zijn supermanpakje. En Merkel. Zo’n gewone vrouw uit Oost-Duitsland, een klein dik propje, maar wat zit daar een ongelooflijke beschaving in. Dat ontroert me enorm.’

RA:

Is er een geheim …

EO:

‘Zeker, en dat ga ik je ook niet vertellen.’

RA:

… genoegen in je leven?

EO:

‘O, bedoel je dat! Nou ja, ik vind seks enig, maar het seksleven moet geheim blijven. Ik hoef van jou niets te weten, totdat ik seks met je heb. Seks is een heerlijke drijfveer in het leven – voor decadentie, voor dansen op de rand van de vulkaan, maar ik vind dat seks een beetje groezelig en geheim moet blijven. Anders is er geen reet meer aan.’

RA:

Met welk zelfportret zou je dit geschreven zelfportret willen illustreren?

EO:

‘Na Charlie Hebdo heb ik twee foto’s gemaakt, in traditioneel islamitische kleren, en met zo’n rubberen bal in mijn bek. Die verwoorden heel goed mijn gevoel van woede en wanhoop. Anger & Tamed. Je mag er één van kiezen. Zo voel ik me nog steeds. Gemuilkorfd. Vanaf 9/11 zijn we langzaam maar zeker gemuilkorfd geraakt. Dit portret is mijn stille protest.’

Recente verhalen