herman de vries
‘Ik ken geen geheimenissen’
In een Duits dorpje werkt een van de laatste ZERO-kunstenaars op aarde een halve eeuw verder aan zijn oeuvre. Zonder hoofdletters, hiërarchie of poeha. Vanuit de natuur. ‘De grootste kwaliteit van de beeldende kunst is dat die iets kan formuleren dat niet in taal te vatten is. Daardoor kan kunst het basisprincipe van de wereld voelbaar maken: éénheid.’

Er was sneeuw in Beieren voorspeld, drie opeenvolgende dagen sneeuw, zodat de fotograaf en ik ons een landschap voorstelden als een glooiend laken, maar bij aankomst regent het in Eschenau. En met een eerste blik op de schemergrauwe heuvels, bossen en akkers vragen we ons af hoe oud-bioloog en kunstenaar herman de vries (1931) op deze plek is terechtgekomen, in een dorp van 180 inwoners met een hoofdweg, een kruispunt en een hotel, het Gasthof van de familie Löbl.
‘Toeval,’ blijkt een dag later zijn simpele antwoord. De vries stond in 1970 op het punt om naar Ierland te verhuizen. Dat leek hem mooi, in Ierland te wonen, in een huisje met een akkertje erbij, weg van de Nederlandse kunstscene en in de voetsporen van zijn grote voorbeeld, filosoof Ludwig Wittgenstein. Een breuk ook met het leven dat hij voor zijn veertigste had geleid en een rigoureuze keuze voor een leven in stilte en vrijheid. Maar toen hij in de zomer van dat jaar door Eschenau reed, stond er een vrouw aan de kant van de weg. Aan haar vroeg hij zomaar of er in de buurt een huis te huur was. Had zij er niet gestaan, kijk, dan was hij doorgereden en naar Ierland vertrokken. Toeval dus.
herman de vries, zonder hoofdletters, want hij gelooft niet in hiërarchie, en al helemaal niet in een standsverschil tussen letters. herman de vries dus. 86 jaar. 65 jaar kunstenaar. Je herkent hem aan zijn zilveren krullen, baard, snor, borstelige wenkbrauwen en een kaal voorhoofd. Hij spreekt zacht, hees bijna. Hij weegt zijn woorden in een taal die het midden houdt tussen Nederlands en Duits. Of, zoals een vriendin ooit zei, ‘herman spreekt niet Germanisch maar Hermanisch’ – een open, zichzelf bevragende taal, zo blijkt, met dichterlijke samenstellingen, zoals: ‘Je mag me alles voorleggen, ik ken geen geheimenissen.’

Hij woont in een voormalige school aan de hoofdweg van het dorp. Die school is inmiddels een gastvrij huis, een thuis waarin je je opgenomen voelt zo gauw je er binnenkomt. Waar dat precies aan ligt, valt niet makkelijk onder woorden te brengen, maar bij benadering is het een plek die niets anders pretendeert dan zij is: een plek om dingen te maken, te bewaren en samen te komen. Een leefstudio of een huismuseum, zonder decoratie of opsmuk. Of zoals vriend en onderzoeker Co Seegers het verwoordt: ‘Er hangt een sfeer waarbij de kunstenaar zich serieus neemt en alles bewaart wat hij heeft gemaakt. Een eldorado voor elke onderzoeker.’
Er staan inderdaad stellingkasten met werk in de voorkamer, archieflades met van alles op de eerste verdieping en dertien kisten met brieven, projecten en knipsels op zolder. En verder hangen overal de natuurwerken van de vries aan de muur, liggen er stenen in de vensterbank en takjes in een mand, waardoor buiten binnen is en je er met een andere blik naar kijkt. En dat is precies waar het herman de vries om te doen is: het isoleren van een boomblad, een rozenknop, zodat je weer oog krijgt voor de natuur, onze primaire werkelijkheid. Hij woont en werkt er met zijn vrouw Susanne Jacob, stiefdochter van de Duitse ZERO-kunstenaar Hermann Goepfert. Was hij naar Ierland afgereisd, dan was hij haar misgelopen. Kop of Munt? Kop. De vries: ‘Na een mislukt huwelijk was zij iemand waarmee ik samenkwam in een continu proces van gemeenschappelijkheid dat inmiddels 46 jaar duurt.’
Susanne was 28 toen ze herman leerde kennen. Ze had toen al een hersentumor en een zware operatie overleefd, waardoor ze nog altijd moeilijk loopt en spreekt. Het was herman die haar mee op sleeptouw nam, vertelt ze in de keuken. Hij nam haar mee op reis en hield haar hand vast zodat ze tijdens al hun omzwervingen haar evenwicht kon bewaren.

Of ze een kunstenaarsduo zijn? ‘Ja. Nein. Jein.’ Misschien zit het zo: als Susanne zijn hand kan gebruiken tijdens het reizen, kan herman die van haar gebruiken tijdens het werk. De vries initieert, vindt dingen in de natuur, en Susanne monteert die vervolgens op papier. Maar ze is ook zijn eerste en beste criticus. De vries: ‘Susanne zorgt ervoor dat de dingen simpel blijven: “Is dat nodig?” vraagt ze vaak.’ Daarom gebruikt hij ook de letter Futura: ‘Een letter eenvoudig en klaar.’ Hij gebruikt dit lettertype voor alles wat hij moet beletteren – zijn gedichten, boeken en de spreuken die hij in steen laat beitelen in het Steigerwald.
In zijn drie jaar oude Volvo V70 (hij moet die vuistdikke gebruiksaanwijzing er nog eens op nalezen om al die knoppen op het dashboard te kunnen bedienen) rijdt hij ons naar zijn geliefde Steigerwald. Hij heeft van de staat Beieren toestemming gekregen om met zijn auto door beschermd natuurgebied te rijden, een privilege dat hij deelt met de boswachter. En terwijl het Duitse landschap aan ons voorbijtrekt, klinken klanken van de Arabische oed.
Tijdens het wandelen gaat hij voorop met zijn nordic walking-stok waarmee hij natte beukenbladeren aan de punt prikt. Aan het einde van het pad, aan de voet van de grootste eik van het bos, ligt veritas existentiae, de waarheid van het bestaan. Hij vertelt hoe in de loop der tijd de ‘sporen’ die hij in het Steigerwald achterliet een eigen leven zijn gaan leiden. De stenen zijn begroeid, bemost en zelfs het slijtvaste bladgoud is verweerd. En dan is er nog die steen met de spreuk ‘ambulo ergo sum’ die van de berg is gerold, het rotsblok met het Ouroborossymbool (de slang die zich in zijn staart bijt) dat door iemand in een pickup is gelegd en meegenomen. En die ene waarvan de Sanskriettekst met een beitel werd uitgehakt. Er stond, hij zegt het liever in het Engels: ‘this is perfect. that is perfect. perfect comes from perfect. take perfect away from perfect and it remains perfect.’ De vries raapte de steenbrokken van de grond om er thuis een nieuw werk mee te kunnen maken. Hij sprak erover met zijn vriend Fabien Faure, professor kunstfilosofie in Marseille. Die belde hem de volgende dag op met het verzoek of hij dat werk ongezien kon kopen, want, zei hij: ‘Het blijft perfect.’

Dat brengt hem op de macht en onmacht van taal. ‘Taal isoleert dingen van elkaar,’ zegt de vries. ‘Neem het woord “perfect”. In taal moeten we daar iets tegenoverstellen, iets dat “imperfect” zou zijn. Maar dat is een schijntegenstelling. Woorden polariseren, terwijl dingen feitelijk verbonden zijn. De grootste kwaliteit van de beeldende kunst is dat die iets kan formuleren dat niet in taal te vatten is. Daardoor heeft kunst het vermogen het basisprincipe van de wereld voelbaar te maken: éénheid.’
Alles hoort bij elkaar. Alles heeft zijn plaats en functie, anders zou het er niet zijn. Gaat de functie verloren, dan gaat ook de plaats verloren. In de plantenwereld volgen vegetaties elkaar op. Eerst neemt het zogenaamde onkruid een kaal stuk grond in. Deze pioniers maken het weer mogelijk dat er andere planten komen, enzovoorts. Die opeenvolging wordt in de plantensociologie successie genoemd. De ultieme eindfase van dit proces is een bos, zoals dat fantastische loofbos hier in Eschenau bijvoorbeeld – ‘de reden waarom ik altijd in Eschenau ben gebleven’.
‘Maar realiseer je, bomen kunnen niet bestaan zonder bodembacteriën, want die bacteriën zorgen voor vruchtbare grond. Daarom kun je niet zeggen dat bomen belangrijker zijn dan bodembacteriën. Hiërarchie bestaat niet. De een ontwikkelt zich uit de ander. En dat geldt voor alles en iedereen. We komen uit elkaar voort en zijn aan elkaar gelijk: all in one – one in all.’
Of dat fundamentele besef met zijn extreme drugservaringen te maken heeft? ‘Dat met die drugs is eigenlijk best wel een leuk biografisch gegeven,’ lacht de vries. Hij heeft veel ‘genomen’ en er nog meer over gelezen. Op de eerste verdieping staat een uitgebreide collectie boeken over magische, geestverruimende planten, een van de grootste drugsbibliotheken van Europa, die hij de komende jaren in haar volledigheid gaat schenken aan het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis in Den Haag. Drugs hebben een levensbepalende invloed op hem gehad: ‘En ja, ze hebben mijn blik op de wereld geopend en een blijvend besef van eenheid achtergelaten.’
Wil hij daarover vertellen?
‘Als ik erover kan vertellen.’
Als kind was de vries zwaar astmatisch met aanvallen die weken aanhielden. ‘Omdat ik een amechtig, mager jongetje was, moest ik mijn hele jeugd havermoutpap eten en melk drinken.’ Pas toen hij volwassen was, bleek dat hij er allergisch voor was. De aanvallen verminderden, maar de chronische benauwdheid bleef. Hij begon ook zijn eerste huwelijk en zijn werk bij het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur (ITBON) als een beklemming te ervaren.
In 1968 verliet de vries zijn vrouw en hun vier kinderen. Een ontregelende periode volgde, waarin de bedrijfsarts hem een steeds hogere dosis valium voorschreef, 3, 15 tot uiteindelijk 120 mg per dag. ‘Onschuldig’, volgens de arts, maar hij zou er volledig verslaafd aan raken. Hij werd ziek verklaard, kreeg verlof en vertrok met een vriendin voor tien weken naar Algerije met een jampot vol blauwe pillen. In de Kasbah van Algiers raakte hij de controle kwijt, kreeg godbetert zelfmedelijden, en besloot resoluut met dat spul te stoppen. Hij herinnert zich hoe trillend nerveus hij was, hoe hij zich aan de trapleuning moest optrekken om omhoog te komen.
Enkele dagen later ontmoette hij een paar Duitse autohandelaren die een extra chauffeur nodig hadden om auto’s naar Togo te rijden. Kun je het je voorstellen: ‘Tijdens mijn ontwenning reed ik door de Sahara in een Volkswagenbus.’ Ze stopten bij het oasedorp Tamentit in Zuid-Saoura.

’s Avonds vroeg een van de dorpelingen, die de wacht moest houden, of hij bij het vuur wilde zitten. De poortwachter liet zijn pijpje rondgaan met kief, marihuana. Dat spul had hij al eens gerookt in 1954 in Parijs. Koud van de valium hersteld, zat hij midden in de nacht aan een geestverruimend pijpje. Dat deed hem goed. Drugs doen hem goed, zegt hij. Hoewel hij het nu bij een puf van de waterpijp houdt. ‘Maar toen, die nacht, was het prachtig om zo open te zijn, om in de Sahara op mijn rug te liggen en een dampvrije hemel te zien met miljoenen sterren en de zichtbare Melkweg.’
De allesbepalende lsd-trip lag toen nog in het verschiet. Hij herinnert zich de exacte datum: 17 januari 1970. De dag dat hij van zijn astma afkwam, vegetariër werd en voor altijd brak met oude denk- en leefpatronen. Tijdens die trip voelde hij een acute astma-aanval opkomen. Zo’n aanval werd altijd aangekondigd door bepaalde onbestemde gedachten. Maar nooit eerder was hij er zich zo van bewust als tijdens zijn trip. Op een helder moment dacht hij: ik moet deze gedachten niet denken. Ik moet een andere mentale weg inslaan. Wat voor weg dat was, valt niet te zeggen, maar hij nam hem en die weg kwam uit in een spectaculair, felkleurig, beeldvullend landschap. De ademnood verdween en kwam nooit meer terug. Hij had een levensverwachting van hooguit vijftig jaar. Maar hij is er nog, dankzij lsd.
Kort na zijn lsd-ervaring vertrok hij in de lente met vrienden naar de Indische Oceaan: ‘We wilden een eiland kopen op de Seychellen. Het eiland Aride.’ Onder hen was er één die miljonair was geworden met vastgoed in Monaco. Die gaf er graag 65.000 Britse ponden aan uit. De vries reisde naar Istanbul, Teheran en via de Kaspische Zee naar Afghanistan om zich in Herat aan te sluiten bij zijn vrienden die al vooruit waren gereisd. In Bombay scheepten ze zich in op een schip dat via de Seychellen naar Zuid-Afrika voer. Een tocht van zeven dagen, door een storm met windkracht acht. Toen ze voor de kust lagen, mochten ze van de douane het land niet in. De Seychellen wilden geen hippies op bezoek. Met de aankoop van hun palmeneiland met witte stranden werd het niets. Ze konden Aride alleen in de verte zien liggen. Het Seychellen-avontuur kreeg nog wel een verrassend staartje, want tegen de strikte reisafspraak van de vrienden in had de vries bij een schoenmaker in Bombay een tola (14 gram) Bombaygras in de zolen van zijn leren teenslippers laten naaien. Een smokkelactie die dramatisch had kunnen aflopen, maar die, eenmaal geslaagd, door iedereen zeer werd gewaardeerd. Zo beleefden de vrienden na hun down een mindblowing up. De vries reisde over Kenia terug naar Nederland, en Aride werd verkocht aan de Cadbury-familie, die van de Engelse chocolade.

In Eschenau valt de schemer na een dag praten, rijden, wandelen en lunchen. De fotograaf wil voor de zekerheid nog een ronde door het huis maken voor een laatste foto. ‘Doe dat maar,’ zegt de vries, ‘willen jullie even een hennepkoekje mee?’
We nemen het huis nog een keer in ons op – de gong in het trapportaal, de potloden in de vensterbank en het nieuwste werk part dat hij een paar dagen geleden heeft afgerond in zijn slaapkamer. Met het bed midden in de kamer, heeft hij een muur vrij om tegenaan te werken. Hij tekent het beste als hij moe is, vertelt hij als we terug in de kamer zijn. Moe als een vorm van leegte. Zo komt het voor dat hij ’s avonds laat, als hij al is uitgekleed, nog even naar het atelier gaat en stil, vrij, naakt een stuk verbrand hout uitzoekt en een vel van de stapel trekt. Hij tapet het vel tegen de muur om dan, zonder aarzeling, in één korte, felle beweging de houtskool over het papier te trekken. Zou hij tussen die handelingen nadenken dan mislukt het, dat weet hij zeker. Hij moet het vulkanisch laten gebeuren, als een abrupte uitbarsting van persoonlijke expressie. Aanval. Oerkreet. Klaar. En ja, dat is anders dan hij ooit eerder deed, het is spontaan, in tegenstelling tot eerder werk, maar hij wordt er blij van.
Heeft angst voor het witte vlak, voor het vrije scheppen, hem 65 jaar lang in het keurslijf van een vaste werkmethode gedwongen? Hij valt even stil en neemt dan een galante afslag: ‘Angst voor het witte vlak? Ik heb zelfs papier wit gelaten. Lege vellen die ik achterop van een etiket met mijn naam voorzag. Ze hebben een keer de achterkant als voorzijde opgehangen,’ lacht hij.
Heeft niemand er ooit op aangedrongen dat het klaar moest zijn met die onzin? Jawel. Hij rakelt de ‘heerlijkste kritiek’ op die hij ooit mocht ontvangen. Toen hij in 1960 voor de Quarles van Ufford-prijs een wit schilderij instuurde met de titel wit schilderij, schreef een Wageningse kunstcriticus en toenmalige stadsgenoot in Veluwepost: ‘Dit is toch wel de leegte in het kwadraat. Zotter kan het niet.’ Dat jaar werd de prijs aan niemand uitgereikt.
Hij werkt en wandelt nog elke dag. Alleen ligt het tempo lager. Vroeger liep hij op een dag tien kilometer, nu is hij blij als hij 1500 meter haalt. Zeker nadat hij eind augustus 2017 viel toen hij over een beekje sprong: ‘Het gaat je hele leven goed, maar er komt een dag, dan gaat het mis.’ Hij brak niets, maar de wond ging ontsteken en hij heeft er drie weken mee in het ziekenhuis gelegen. Lastig voor een man die klachten liever met (geestverruimende) planten oplost. Hij heeft nog op het toedienen van morfine aangedrongen, ‘heerlijk en heel fraai spul’, maar dat vonden ze helaas niet nodig.
Ach, die lichamelijke problemen horen bij het oud zijn, ‘hindernissen’ noemt hij ze ook wel – de vijf stents in zijn aderen, de slepende vermoeidheid en dat stijf en kortademig zijn – maar wat onveranderd blijft, is dat verlangen naar scheppen, reizen en nieuwe ervaringen opdoen. Er zijn nog zoveel plekken waar hij niet is geweest. Eilandgebieden bijvoorbeeld, Australië, Japan, het Griekse eiland Gavdos of het tropisch Sao Tomé in de Golf van Guinee. Hij denkt niet dat hij er nog komt, maar hij heeft wel de route uitgestippeld: ‘Ik kan er vanaf Lissabon in zes uur heen vliegen!’
Hoe dat verlangen zich verhoudt tot de dood? De dood is een toestand die hem geen zorgen baart, zegt hij laconiek. Wel zou het fijn zijn als hij de vrijheid krijgt zu sterben so man sterben will. Als het zover is, wil hij graag liggen en inslapen. Verder is hij vrij van voorstellingen van wat er na de dood gebeurt. Maar mag hij op iets hopen, dan hoopt hij dat het einde het einde is, dat wel, want voor hem liever geen wedergeboorte. ‘Krijg ik de opdracht van voren af aan te beginnen, dan zal ik in het Duits vloeken: Scheisse, Kakke’ – want dat hele proces van opgevoed worden én verplicht melk drinken, heeft hij behoorlijk achter zich. Hij voelt zich aan het boeddhisme verwant en de meeste boeddhisten hangen de leer van reïncarnatie aan, maar hij is van het soort dat liever niet terugkeert. Een oosterse zenleraar had er een mooie uitdrukking voor. Hij sprak over geboorte en dood als over ‘het op- en afduiken in de existentiewereld’. Stel nou dat dat afduiken een simpel verdwijnen is, dat zou mooi zijn: ‘Laat mij dan maar van de aarde afduiken om nergens meer aanwezig te zijn.’