Fong-Leng: Modekoningin

Interview met modeontwerper Fong-Leng

tekst: Robbert Ammerlaan

Met haar exo­tische creaties was ze de meest spraakmakende modeontwerper van haar generatie. Ze maakt al 25 jaar geen mode meer, maar Fong-Leng is voor altijd met de Nederlandse modegeschiedenis verbonden: ‘Mijn grootste overwinning is mijn leven, mijn existeren in dit bestaan.’

Fong-Leng en Mathilde Willink, foto: Paul Huf
Fig 1. Paul Huf, Fong-Leng en Mathilde Willink, collectie Museum MORE © Maria Austria Instituut
RA:

Wat zie je als je in de spiegel kijkt?

FL:

‘Dan denk ik: weg met die spiegel.’

RA:

De foto hiernaast is het portret van je keuze. Wat betekent het voor je?

FL:

‘Ik vind dat die vrouw er wel lekker stoer bij zit. Het is de verbeelding van een prachtige tijd. Ik was nog heel jong. Alles was booming, en ik was vastbesloten om er mijn stempel op te drukken.’

RA:

Het begin van de gloriejaren?

FL:

‘De foto is van Paul Huf en dat betekende iets in die tijd. Ik begon naam te maken. De foto is bij mij thuis genomen. Behalve de werken van Niki de Saint Phalle, heb ik alles wat je ziet zelf gemaakt: de gouden bank, de lamp, de creatie die ik draag, de mannenjas die vooraan ligt.’

RA:

Had je een inspiratiebron?

FL:

‘Je bent wie je bent, je maakt wat je maakt. De een vindt het mooi, een ander heeft er niets mee. Ik heb me daar nooit veel van aangetrokken.
Altijd eigenzinnig gebleven. Als er al een inspiratiebron was, dan is het Yves Saint Laurent geweest. Schitterend, wat hij voor vrouwen heeft gemaakt. Dat wilde ik ook: net zo groot en beroemd worden als hij.’

RA:

Wat heb je van je ouders meege­kregen?

FL:

‘Mijn moeder stierf toen ik zeven was. Ze was lang en had bruin krullend haar. Ze was getrouwd met een klein Chinees mannetje, die nog een staart droeg toen hij, gevlucht uit China, in Rotterdam aankwam. Dat was heel bijzonder in die tijd. Beiden hebben onmiskenbaar veel invloed gehad op mijn leven, ik heb via hen zowel Chinese als Nederlandse genen. Zij waren avonturiers, ondernemende en interessante mensen.’

RA:

Door wie ben je opgevoed?

FL:

‘Na de dood van mijn moeder aan­­vankelijk door mijn vader, later door mijn grootouders. Tussen mij en mijn vader was afstand ontstaan. Ik denk dat het kind in mij hem kwalijk nam dat mijn moeder was overleden. Haar dood is de grootste gebeurtenis in mijn leven geweest. Ik herinner me de begrafenisstoet nog heel goed, de prachtige zwarte paarden, bedekt door rouwkleden, met van die grote kwasten eraan. Het is lang geleden, maar het blijft me bij. Ik heb er heel lang over gedaan om de pijn te verwerken.’

RA:

Je koos voor de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam, voor een studie fotografie.

FL:

‘Ik ben jarenlang persfotograaf geweest, en had met mijn toenmalige echtgenoot een fotopersbureau in Rotterdam. Na mijn scheiding ben ik naar Amsterdam verhuisd, waar ik mij toelegde op modefotografie. In die periode kreeg ik een aanbod van Ross International, een stoffenfabrikant, om stoffen te ontwerpen. In overeenstemming met hen ben ik daar modellen van gaan maken die door mannequins op internationale beurzen werden getoond. Een groot succes. Toen ben ik een boetiek begonnen. Eerst op de Nieuwendijk, daarna in P.C. Hooftstraat.’

Fong-Leng in haar huiskamer. Foto: Paul Huf
Fig 2. Paul Huf, Fong-Leng in haar woonkamer
RA:

Dat werd de legendarische Studio Fong-Leng.

FL:

‘Het begin van een fantastische tijd. Het interieur was opgetrokken uit glas en scheepsmetaal. Iedere zaterdag was het feest. Dan reden de Rolls-Royces voor en vloeide de champagne. Muziek, kreeft, kaviaar – en er werd gekocht! Wat ik aan had moest ik vaak uittrekken, omdat die mevrouw of die meneer dat wilde hebben. Geen probleem – dan gingen ze met mijn creatie over de arm de winkel uit. Iedere zaterdag, opgetut en wel, begon het spel opnieuw. Regelmatig bleven we tot ver na sluitingstijd geopend en trokken daarna het nachtleven van Amsterdam in.’

RA:

Je werd de ontwerpster van de society.

FL:

‘Er kwamen veel rijke en bekende mensen. De avant-garde van heel Nederland bezocht mijn winkel. Maar iedereen was van harte welkom, het gebeurde ook dat iemand mijn creaties wilden kopen en dan in delen betaalde. Het kon allemaal.’

RA:

Als modeontwerpster ben je geheel auto­didact.

FL:

‘Absoluut. Alles zelf ontdekt, zelf geleerd, zelf bedacht.’

Beschouw je dat als je grootste overwinning?

‘Mijn grootste overwinning is mijn leven, mijn existeren in dit bestaan. En dat ik zo’n geweldig succes ben geworden, terwijl heel wat ontwerpers en modejournalisten mijn werk afdeden als extravagante theaterkleding. ‘Dat meisje? Die is binnen drie maanden weg. Dat is afgelopen voor je het weet.’ Ze hebben ongelijk gekregen. Dat is wat ik bevochten heb: mijn recht om te blijven bestaan, en mijn recht om het nog leuk te hebben ook! Ik ben trots op en dankbaar voor wat ik heb neergezet. Mijn leven is waanzinnig interessant.’

RA:

Welke persoon heeft de grootste invloed gehad op wie en wat je bent geworden?

FL:

‘Dat was Gerda Bosma, de directrice van de stoffenfabriek waar ik begon. Helaas overleden. Maar zij was in alles mijn grote stimulator, steun en toeverlaat – ook als ik flinke deuken had opgelopen.’

RA:

Niet Mathilde en Carel Willink, het kunstenaarskoppel?

FL:

‘Mathilde is natuurlijk een fantastische ambassadrice voor mijn werk geweest. Ze heeft bijna veertig creaties van mij gekocht en gedragen. Vele daarvan zijn intussen in museale collecties terechtgekomen.

Mathilde Willink in de goudleren luipaardmantel van Fong-Leng (1972). Foto: Lucienne Bezem / Collectie Gemeentemuseum Den Haag
Fig 3. Mathilde Willink in de goudleren luipaardmantel van Fong-Leng, 1972, collectie Gemeentemuseum Den Haag | foto: Lucienne Bezem
RA:

Is ze ook een muze voor je geweest?

FL:

‘Nee, mijn muze was ze niet. Mathilde wist nooit waar ik mee bezig was, en mocht ook niet op mijn atelier komen. Ze was een vriendin. De relatie met Mathilde en Carel was er een van diepe vriendschap. Die hebben we, op Mathilde’s aandringen, met bloed bezegeld. Een tijdlang waren we onafscheidelijk. Een drie-eenheid. Op het laatste portret dat Willink van haar heeft gemaakt, draagt ze mijn gouden luipaardmantel. Dat zegt genoeg.’

RA:

Het is tragisch afgelopen.

FL:

‘Nadat Willink haar had verlaten, in ze een andere omgeving terechtgekomen. Ze was somber, maar in haar zelfmoord heb ik nooit geloofd. Bij mij thuis hangen nog altijd aquarellen die ze voor me heeft gemaakt. Na iedere show kreeg ik er een: een tekening, met een bijpassend gedicht en een opdracht: “Van Mathilde voor Fong-Leng. Fong-Leng, de godin van de zomer en meesteresse der schoonste bloemen en dieren.’’’

RA:

Maar uiteindelijk heb je de Studio moeten sluiten.

FL:

‘De Studio heeft 23 jaar bestaan. Op het hoogtepunt had ik showrooms in New York, Miami, winkels in Amsterdam, Rotterdam en Maastricht. Het was een groot bedrijf geworden. Het werd me teveel, ik had er geen controle meer over. De fatale klap kwam toen ik tonnen had geïnvesteerd in ontwerpen voor de Olympische Spelen van 1992, waar Amsterdam kandidaat voor was. Het werd Barcelona. Zakelijk is het daarna ingestort. Daar hoeven we niet over te praten. Dat is heel verdrietig, maar één ding hebben ze me niet kunnen afnemen: mijn ongebreidelde creativiteit.’

RA:

Wat is de unieke signatuur van een ontwerp van Fong-Leng?

FL:

‘Dat ben ik. Het zit in de materialen die ik gebruik, de reizen die ik maak, in wie ik ben en waar ik vandaan kom. Het zit in mij. Het zijn mijn gedachten, mijn dromen die ik tastbaar maak. Of het nu een mantel is, een sculptuur, de inrichting van een huis. Je ziet in één oogopslag: dat is een Fong-Leng.’

RA:

Je hebt de laatste jaren nog maar weinig mode gemaakt.

FL:

‘Ik heb in Japan gewerkt, China, Hong Kong. Met groot succes. Ik ben nooit gestopt. Als kunstenaar wil ik vrij zijn in mijn werk. Ik maak panelen, banken, jassen, wandkleden, sculpturen, colliers – en in alles is mijn handtekening te herkennen: in de applicaties van leer, de exotische dieren en vogels, de kleurrijke patronen. Ik ben een mengsel van Chinees avontuur en Hollandse nuchterheid. Wie mijn creaties ziet, beseft: dit is geen Nederlandse vrouw. Mijn werk, de shows die ik heb gegeven – voor
alles geldt: het is onnederlands. Maar de dierbaarste plek op aarde is toch mijn huis in Amsterdam.’

RA:

En als Paul Huf het nu opnieuw kon fotograferen, wat zouden we dan zien?

FL:

‘Zes banken, die ik mijn Dzjengis Khan-banken noem, versierd met goud en zilverkleurig leer, en grote slangen. Aan de muur: aquarellen van Mathilde Willink, en creaties van mijn vriendin Gerti Bierenbroodspot. Zíj is mijn muze. Lang geleden heb ik haar gevraagd een portret van mij te maken. Het is een drieluik, en ik vind het nog altijd haar mooiste werk ooit. Het is al vijftig jaar oud. Vorige week is ze het komen restaureren.’

Recente verhalen