De architect en zijn domein
Een paar dagen met Bijoy Jain in Mumbai
‘Thuis is waar genegenheid woont’, zegt Bijoy Jain, zittend aan de rozenhouten tafel in zijn studio. ‘Het is een plek waar mensen op bezoek komen, planten groeien, vogels zingen en dieren onderdak vinden.’ Nicole Ex zocht de architect en kunstenaar op in zijn levendige studio in Mumbai.

Er ligt een laag stof op de bladeren van de bomen. Ze zullen worden schoongespoeld tijdens het regenseizoen, maar de moesson die het land groen kleurt, wordt pas in juni verwacht. Het is februari. De ramen van onze taxi staan open en aan de binnenspiegel bungelt de hindoegod Shiva, hij die vernietigt om nieuwe dingen mogelijk te maken. We persen ons door de verstopte slagaders van de metropool. Alles en iedereen toetert. Alles en iedereen duwt, past en meet zich in een choreografie die op het eerste gezicht chaotisch lijkt, maar met verbluffende precisie wordt uitgevoerd. Rakelings worden spiegels, bumpers en portieren vermeden, terwijl vrachtwagens invoegen en scooters door de rivier van blik laveren.
We rijden van hotel Abode Bombay in de wijk Colaba, om de hoek van de triomfboog Gateway of India, naar Byculla West, waar Studio Mumbai huist op het terrein van een oude katoenweverij. Het valt niet mee bij Bijoy Jains studio te komen. ‘Zijn jullie verdwaald?’, vraagt hij per telefoon. Eigenlijk weten we, mijn reisgenoot en ik, daar het antwoord niet op – evenmin als onze taxichauffeur, die vraagt of we eens kunnen kijken op onze Google Maps. We kennen Mumbai alleen vanuit de lucht en in het donker. Tijdens de landing was de megastad onder ons doorgegleden als een sterrennacht, met zwarte gaten waarvan we de oorsprong niet begrepen.

De stalen poort zwaait open voordat we hebben aangebeld. Wanneer die achter ons dichtvalt, verstomt de chaos en het rumoer van de stad, op de trein na die een paar keer per uur voorbij dendert. Voor ons loopt een smal pad, een steeg gevuld met planten, vogels en honden, waaraan halfopen leefruimtes liggen die een doorkijk geven in de huishoudens van de verschillende families die hier wonen. We lopen door naar het punt waar de straat uitkomt op de studio die gebouwd is rondom een binnenplaats, het middelpunt van dit vibrerende domein. ‘Het is een geniaal grondplan’, zei antiquair en Jains ex buurman, Abdul Essajee, toen we hem toen we hem per toeval tegenkwamen in ons hotel: ‘Het doet denken aan het grid van Jaipur, met zijn eeuwenoude stegen met halfopen bazaars.’
We steken de binnenplaats over, Bijoy Jain (1965) loopt ons tegemoet en stelt ons voor aan zijn collega Srijaya Anumolu, een delicate persoonlijkheid die naadloos opgaat in haar omgeving. We nemen plaats aan zijn werktafel waaromheen we de komende drie dagen af en aan verblijven waardoor zich langzaam ontvouwt waar en met wie we zijn. Dit is de plek waar Jain werkt en woont met een roedel van zeven honden waarvan de riemen hangen aan de takken van de boom op de binnenplaats. Het is de plek waar geruisloos wordt gewerkt aan miniatuurmodellen voor stoelen, trappen en huizen die vervolgens worden bewaard in de meterslange bibliotheekkasten op de verdieping erboven. En het is de plek waar een huishouden wordt gevoerd dat stroomt als een ondergrondse beek, gerund door mannen die kokoswater en koffie, thee, gin, curry’s, dahl en chocolade brengen, en die bij het vallen van de avond een walm van wierook in de verste hoeken van de ruimte laten opstijgen om de nachtelijke insecten te weren.

In de dagen die volgen schuiven kunstenaars aan als fotograaf Dayanita Singh, textielontwerper Chiaki Maki, kleurkunstenaar Kate Dineen, glasontwerper Marie Rose Kahane en galeriehouder Giorgio Mastinu. Ondertussen neemt Jain ontwerpbeslissingen, voert video gesprekken met de Fondation Cartier in Parijs en deelt filosofische overpeinzingen over de maan en het ‘zeer interessante’ concept van kunstmatige intelligentie: ‘AI is nog niet geavanceerd genoeg, maar zodra het op een bewuste manier bewust wordt, zal de impact als een explosie zijn.’
Ik vraag of dit komen en gaan van gasten deel uitmaakt van zijn dagelijkse routine. ‘Min of meer,’ zegt hij, ‘vooral in februari wanneer de temperatuur mild is. Ik houd ervan om mensen om me heen te hebben, want voor mij zijn al hun verhalen met elkaar verbonden. Tenslotte delen we allemaal dezelfde gevoelens over de dingen om ons heen. Natuurlijk zou ik wel eens alleen willen zijn, maar niets kan hier op slot. Ik heb geen sleutel tot de ingang van de voordeur van mijn huis. Je kunt gewoon doorlopen tot in mijn slaapkamer.’
In elkaar overvloeiende ruimte, zonder slot of barrière, lijkt de belangrijkste eigenschap van dit bouwwerk, dat vreemd genoeg het conventionele begrip van een gebouw ondermijnt vanwege zijn onopvallende aanwezigheid. Binnen dit systeem van onderling verbonden ruimtes zijn het niet de muren die de weg wijzen, maar de openingen in het metselwerk, de kozijnen zonder glas en de centrale binnenplaats zonder dak. Zelfs de deuren hebben panelen van doorschijnend marmer, waardoor dat gevoel van doorlaatbaarheid overal behouden blijft – zoals wind en water. Nee, als dit bouwwerk al een permanent gebouw is, dan herbergt het een nomadisch hart; zelfs de objecten reizen van de ene ruimte naar de andere en belichamen een gevoel van reislust. Jain: ‘Ja, ik ben een zwerver, een zeeman en een reiziger van geest.’

Jain groeide op in Juhu, een buitenwijk van Mumbai aan de oevers van de Arabische Zee, waaraan hij zijn liefde voor water te danken heeft. Hij was dertien toen hij India voor het eerst verliet om in de Verenigde Staten zijn training tot professioneel zwemmer voort te zetten. In 1983 zou hij, op achttienjarige leeftijd, het Kanaal overzwemmen in een recordtijd van acht uur en tweeënveertig minuten: een tijd die hem nog altijd in de top honderd plaatst. Maar drie maanden na zijn overwinning zou het leven van Jain een cruciale wending nemen.
Na zijn terugkeer naar Mumbai ging hij op een avond met vrienden naar het strand. Jain vroeg zijn jongere broer mee te komen, maar die koos ervoor alleen thuis te blijven. Die nacht aan zee zag hij plotseling een ster die een wonderbaarlijke boog trok door de lucht, hij zag er een teken in dat hij onmiddellijk naar huis moest. Bij thuiskomst trof hij zijn vader aan in radeloze toestand. De arts die bereid was om iedereen te helpen, had zijn zestienjarige zoon niet kunnen beschermen tegen zijn zelfverkozen dood. Het was een daad die niemand had kunnen voorzien. Na de dood van zijn broer zou Jain in twee jaar tijd zijn beide ouders verliezen aan hartfalen, bezweken aan verdriet.
Wat betekent thuis voor iemand die zijn familie op zo’n jonge leeftijd heeft moeten verliezen? Jain: ‘Ik verloor dierbaren, was gedesoriënteerd in de jaren die volgden, maar ik verloor nooit mijn gevoel van thuis. Want thuis zijn, is een zaak van het hart. We hebben het hier over liefde. Maar als je het woord liefde gebruikt, raakt iedereen in de war. Daarom zeg ik: thuis is waar genegenheid woont. Het is een plek waar mensen op bezoek komen, planten groeien, vogels zingen en dieren onderdak vinden. Bovenal is het een toevluchtsoord voor zorg. Stel je eens voor dat je de vloer van je huis zou vegen met je wimpers. Hoe zou dat eruitzien? Ik denk dat de vloer zou oplichten van toewijding. Thuis is de enige plek waar je wimpers een oppervlak kunnen raken. Het is deze diepe intimiteit die voor mij de maatstaf is voor welzijn.’
Op tafel staat een rieten maquette voor zijn tentoonstelling in de Fondation Cartier deze winter. Een van de honden ligt aan zijn voeten terwijl we een koud glas kokoswater drinken. ‘Ik ben heel duidelijk over dit huis’, zegt Jain. ‘Ik houd van de manier waarop ik nu leef. Het lijkt op het leven dat ik als kind heb gezien. Toen ik jong was, raakte ik bevriend met een jongen die op een bouwplaats met hutten woonde aan de overkant van mijn huis. We waren ongeveer even oud, drie of vier jaar. Ik kwam uit een familie van artsen. Hij kwam uit een nomadische familie die van bouwplaats naar bouwplaats trok. Het enige wat ik wilde, was van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat bij hem zijn, omdat er bij hem altijd dingen te doen waren – er waren dieren en mensen en er was die huiselijke geur van eten.’

‘Het was de eerste keer dat ik een diepe vriendschap ervoer. Als ik naar een verjaardagsfeestje moest, weigerde ik als mijn vriend niet meekwam. Ik herinner me nog altijd zijn naam: Almu. Op een dag wilde ik Almu opzoeken om te gaan spelen, maar toen ik op de bouwplaats kwam, waren ze spoorloos verdwenen. Niemand had me iets verteld over hun vertrek. Ik hoor mezelf nu nog; het is zo levendig. Ik herinner me dat naar mijn vader werd gebeld in de kliniek met het verzoek of hij naar huis kon komen. Ik weet nog hoe hij me vasthield en me probeerde te kalmeren. Sindsdien lijken mensen van het ene op het andere moment uit mijn leven te verdwijnen, maar terwijl dit verlies zich in mijn leven voltrok, evolueerden dit huis en deze werkpraktijk. Het heeft zichzelf opgebouwd, omdat het de enige manier was.’
Voordat Jain zijn vaste verblijfplaats in Mumbai vond, woonde hij een tijdje in een hut aan de rand van een bos, op een stuk land dat hij van een vriend had gekregen. De bewoners uit de omgeving hielpen hem in twee weken die plek te bouwen. ‘Het was natuurlijk heel elementair, maar het mooie was dat ik in die hut werd omhuld door aarde: er was grond boven, naast en onder me. Wanneer ik ’s ochtends wakker werd, had ik het gevoel alsof ik onder de sterren had geslapen. Hierdoor begon ik te beseffen dat aarde en lucht één zijn.’
Deze ervaring bleek een keerpunt voor Jain. Vanaf dat moment omarmde hij een nieuwe manier van werken. De studio begon zonder bouwtekeningen rechtstreeks op locatie te werken, en ging modellen en miniaturen maken als een manier om de juiste volumes, verhoudingen en materialen te vinden. Soms duurt het jaren voordat een concept volledig vorm krijgt. Neem bijvoorbeeld de opdracht om een huis te ontwerpen voor zijn vriend, nomadisch fotograaf Iwan Baan (gastcurator van See All This #22, het zomernummer van 2021 over ‘De meest hoopvolle plekken op aarde’). Jain: ‘Je kent Iwan. Een tijdje geleden vloog hij vanuit de Verenigde Staten naar Marokko en kwam hij voor één nacht naar Bombay.
Hij kwam hier ’s middags aan, ging rond middernacht naar bed, stond om vier uur op om een andere vlucht naar Chennai in Zuid India te halen, stapte vervolgens in een auto, reed zes uur lang om een andere vlucht naar Bangalore te halen waar hij twee dagen verbleef voordat hij weer terugvloog naar Amsterdam. Als ik moest doen wat hij doet, zou ik uiteenvallen! Maar kijk naar hem, met zijn roze wangen. Hoe dan ook, hij vroeg me om een huis voor hem en zijn familie te ontwerpen in het prachtige Joshua Tree Park in Californië. Een huis, midden in de woestijn, dat niet draait om ontsnappen, maar om samenkomen. Uiteindelijk besefte ik dat voor Iwan de tijd die hij in een vliegtuig doorbrengt uren van ontspanning zijn, want er is geen stedelijke horizon, geen architectuur, geen uitzicht, niets dat zijn aandacht trekt. En toen drong het tot me door. Iwan heeft een huis nodig zonder uitzicht, anders dan op de lucht boven hem, een skyscape.

Het is tijd om plannen te maken en onze reis voort te zetten. Reisgenoot en ik spreken over een Ayurvedisch resort, maar Jain zegt: ‘Nee, nee, nee, je kunt je dagen maar beter goed besteden! Bezoek de Ellora Caves in Aurangabad en ga langs bij Chiaki Maki’s textielstudio aan de voet van de Himalaya.’ Hij heeft gelijk. De textielstudio Ganga Maki, die door Studio Mumbai is ontworpen, is een paradijs. De architectuur ligt op een natuurlijke wijze ingebed in zijn omgeving, en er zijn bananenplantages, velden met indigo en bergkammen in de verte. Wanneer we aan het einde van de dag dit paradijs willen gaan verlaten, blijken olifanten de weg naar ons hotel te versperren. Een godsgeschenk, want hierdoor zullen we uiteindelijk drie dagen blijven waardoor in ons het verlangen groeit de plek nooit meer te verlaten – het is de aantrekkingskracht van het land, de mensen, de wevers, de stoffen, het eten, en van die raadselachtige architectuur van Studio Mumbai.
De essentie van dat raadselachtige en sobere, serene werk beschrijven, is een uitdaging. Neem Ganga Maki – het straalt een sfeer uit die alles wat ik eerder zag overstijgt. Het voelt eerder aan als een archeologische opgraving dan als een architectonische creatie. Tegelijkertijd is er niets historisch aan, want daarvoor sluit het teveel aan bij een hedendaags gevoel voor esthetiek. Kortom, het is tijdloos.
Is dat het? Niet helemaal. Alles is tot in detail ontworpen, maar toch straalt het geheel – of het nu het gebouw of de tafels, stoelen en lampen zijn – een gevoel van moeiteloosheid uit: niets is overdreven gestileerd of schreeuwerig zoals we dat uit architectuur- en interieurtijdschriften kennen. Integendeel, binnen dit rijk van handgemaakte objecten uit natuurlijke materialen heerst een nederigheid; een fluistering zonder tamtam. Jains intuïtieve benadering lijkt meer op die van een kunstenaar dan op die van een architect. Verder lijkt hij lichtjaren voor te lopen op de huidige paradigma’s van circulariteit en duurzaamheid. Misschien is het de vastberaden zwemmer in hem die hem vooruit stuwt. Of misschien heeft hij een manier gevonden om de plek te laten spreken en heeft hij het vermogen om ernaar te luisteren.
Het is bijna middernacht wanneer een week later de poort opnieuw openzwaait en we onze koffers bij de ingang neerzetten. De studio is donker en voelt lusteloos nu iedereen is vertrokken en zelfs de eigenaar aanstalten maakt naar Europa af te reizen. Zijn tas en kisten met modellen staan al klaar. ‘Kom “thuis” voordat je terugreist naar Amsterdam’, had hij aangeboden, ‘We kunnen samen naar het vliegveld rijden.’ De honden zijn rusteloos. Natuurlijk zijn ze zich bewust van de zwervende aard van hun baas, ze zullen er alleen nooit aan wennen. Zelfs de reiziger lijkt ontregeld door zijn vertrek: ‘Jullie hebben maar geluk dat jullie naar huis gaan’, meent hij. Maar daar kunnen wij dan weer niet mee instemmen. Je huis verlaten en ernaar terugkeren, het blijft een schurend ritueel. Het is de eeuwige aantrekkingskracht van de getijden, tussen eb en vloed, tussen dat verlangen naar avontuur en het gevoel thuis te willen blijven. We nemen afscheid op Terminal 2 van de luchthaven Chhatrapati Shivaji. Wanneer ik twee weken later vraag of hij veilig is thuisgekomen, antwoordt hij: ‘Hemels om weer terug te zijn.’
Lees meer over Bijoy Jain in See All This No. 32 – Making a Home