Chopin roept geen scheppingskracht in hem op, het boek Genesis wel. Natuurlijk zoekt Eli Content naar schoonheid, ‘maar in een wereld die van kwaadaardigheid aan elkaar hangt, moet je het bestaan niet willen oppoetsen.’
tekst JOOST GALEMA
Aan de muur van het atelier, tussen twee hoge ramen, hangt Het Paradijs, een boek in een bol van prikkeldraad. ‘Onbereikbaar’, zegt kunstenaar Eli Content (1943), met zijn hese en fluisterende stem. De gebrokenheid van de schepping is alom aanwezig in zijn werk. De laatste schilderijen beplakte hij aan de zijkant met stenen. ‘Dat verwijst enerzijds naar het bezoeken van een Joods graf,’ legt hij uit. ‘Daar laat je een steen achter als teken dat iemand geweest is. Maar het verbeeldt ook de brokstukken van de aarde, van de versplinterde wereld die we weer moeten zien te lijmen. Als we dat al kunnen.’
Op de achtergrond klinken nocturnes van Chopin. Oude opnamen van de Franse pianist Alfred Cortot. ‘Ongelooflijk dromerig’, vindt Content. ‘Deze muziek vult me met verwondering.’ En daarom kan hij er niet op schilderen: de schoonheid ervan kluistert hem aan zijn stoel. Om te werken heeft hij de woede nodig die hij hoort in de saxofoon van de Amerikaanse jazzmusicus Charlie Parker. Het liefst een bootleg van een concert, met zijn oneffenheden, gruizige klank en scherpe randen. ‘En Chopin gaat niet over de woede van de wereld: hij roept geen scheppingsdrang in mij op.’
Vanochtend op het Waterlooplein ervoer Content weer eens hoe paradoxaal en stuurs de werkelijkheid is. ‘Ik kocht twee boekjes met foto’s uit de oorlogsjaren. Maar de beelden lieten daar helemaal niets van zien. Het leken vakantiekiekjes. Mooi weer. En nergens een Duitse soldaat te bekennen. Blijkbaar kijken we in zulke omstandigheden liever de andere kant op, en maken we het leven mooier dan het is. Ik beleefde ook jaren van zoeken naar schoonheid, maar dat zat niet in mijn aard. In een wereld die aan elkaar hangt van kwaadaardigheid moet je het bestaan niet willen oppoetsen. Aan de andere kant moeten we betovering niet uitbannen, want anders kunnen we onszelf niet opnieuw uitvinden.’
De tafel in zijn atelier is een doolhof van stapels boeken, sommige liggen er opengeslagen. Regelmatig probeert hij iets terug te vinden. Eén boek zal hij nooit hoeven zoeken. Genesis. Het verhaal over de schepping van hemel en aarde. Tegen de wand staat een portret van Adam en Eva. ‘Het krachtigste verhaal dat de Bijbel ons te bieden heeft’, vindt hij. ‘Het eten van de vrucht van de boom der kennis wordt gezien als de eerste zonde, maar in mijn ogen markeert het ook de eerste creatieve daad van de mens. Eva verlangt naar vernieuwing. Dat gevoel herken ik. De drang iets te maken wat nog niet bestaat, blijft mij voortdrijven. Ik mag dan een zeventiger zijn, dat vuur laat zich niet blussen. Mijn hoofd bevat nog zoveel schilderijen, alleen het lichaam werkt tegen. Ik mopperde onlangs tegen een vriend dat het allemaal zo langzaam gaat, dat er niks gebeurt. “Kijk om je heen,” zei hij. “Al die schilderijen…” Dat is waar, maar het voelt als weinig. De dood zal komen voordat de bron opdroogt. En die gedachte kan me beangstigen.’
Op de vraag of hij een gelovige opvoeding kreeg, antwoordt Content: ‘Half, half. Want het was na de oorlog ingewikkeld om Joods te zijn. Mijn ouders gingen gebukt onder schaamte. Ze waren de enige overlevenden van een grote familie die ten prooi viel aan de Holocaust. Mijn moeder vertrouwde de toestand niet. Met mijn vader vertrok ze halfweg de oorlog, met bestemming Amerika. De vlucht eindigde in het neutrale Zwitserland, waar ik werd geboren. Eenmaal terug voelden ze zich schuldig dat ze nog leefden. Ze hadden hun ouders en andere familieleden achtergelaten. Ze wisten niet wat ze met die gevoelens moesten. Mijn moeder deed de deur dicht. Mijn vader was emotioneler, al leverde dat ook niets op.’
Hoe het verder moest met God wisten veel Joden ook niet na de oorlog. ‘In een van zijn verhalen beschrijft Auschwitz-overlever Primo Levi een man die bidt. “Wat een onzin”, denk hij. Wie zal het zeggen. We weten het niet. Godsdienst fascineert me al sinds mijn kinderjaren. In Hilversum, waar we eerst woonden, hing ik aan de lippen van de evangelisten op de markt.’
Op zijn dertiende begon Content aan zijn eerste baan als slagersjongen in het abattoir, twee jaar later monsterde hij aan op de grote vaart, en hij was achttien toen hij Nederland de rug toekeerde – definitief, dacht hij – en vertrok naar een kibboets in Israël. De dagelijkse discipline deed hem goed, maar op den duur kreeg hij heimwee. En Content wilde dichter of kunstenaar worden, daarvoor was weinig plek in een natie die nog volop in wording was.
Zijn poëtische ambities sneuvelden toen een uitgever hem voorhield dat hij eerst maar eens punten en komma’s moest leren zetten. ‘De kunst paste ook beter bij me’, zegt hij. ‘Ik heb vrijheid nodig, en nergens vind ik die in zo’n overvloed als in de beeldende kunst. Alles kan. Niets houdt me tegen. In het beeld zit zoveel meer ruimte dan in het woord.’
Een van zijn doeken heet Beresjiet, de Hebreeuwse naam van het boek Genesis. Geschilderd op krantenpagina’s ligt het zwarte silhouet van een man, omringd door bladeren, sterren, dieren en Hebreeuwse letters. God, zo wil het verhaal, moest eerst een taal uitvinden om te kunnen scheppen. De wereld begon met Bet, de tweede letter uit het alfabet. ‘Elke letter wilde de eerste zijn, maar ze hadden allemaal een smet. In de ene verborg zich de dood en met een andere kon je vloeken. En zo belandde God bij de Bet, waar je alleen maar mee kan zegenen. Ikzelf houd van de Alef, de eerste letter, misschien ook de meest mysterieuze, omdat hij geen geluid heeft.’
Taal roept voor Content een wereld van mysterie op. Elke zaterdag verdiept hij zich in de gebedenboeken. Hij gelooft in God, maar de vraag wie of wat Hij is, boeit hem niet. ‘In het Hebreeuws schrijf je het woord Adonai, heer, met twee komma’s erboven, die aangeven dat dit onuitspreekbaar is.’
Na enig zoeken bevrijdt hij uit de boekenberg een dunne dichtbundel met gerafelde bladzijden van geschept papier, sierlijk bedrukt met loden letters. Content bladert erin en wijst op de eerste strofen van het gedicht Code van Gerrit Achterberg.
De levenskracht die gij eenmaal bezat
verdeelt zich over het a b c.
Ik combineer er sleutelwoorden mee
en open naar uw dood het zware slot.
Het is, in ’t vers, de figuratie: God,
te vinden met de letters g, o, d,
in deze volgorde, maar niet per se,
ook andere formaties kunnen dat.
‘Beter kan ik het niet verwoorden’, zegt hij. ‘God is iets onvoorstelbaars.’
Dit interview staat in See All This #16. Bekijk het nummer hier >
Reacties op Eli Content | Onbereikbaar paradijs