‘Wat moeilijk om een keuze te maken. Iedere columnist heeft zoveel gegeven,’ zei Suzanne Holtzer, jurylid en hoofdredacteur van De Bezige Bij. ‘Er waren veel columns met een originele kijk en een intrinsiek verhaal,’ zei Reny van der Kamp, jurylid en boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel.
Nicole Ex: ‘Als je die columns in een paar avonden achter elkaar doorleest wordt het een boek. Een bovengemiddeld goed geschreven boek over zoeken en vinden, thuiskomen en verloren zijn, over zichtbaar worden, eenzaam zijn, steuntrekker worden, je dochter verliezen of de liefde van je leven. Maar ook over het geluk van stenen en schelpen vinden, onder bomen wonen en leven met kunst. De grootste gemeenschappelijke deler: schoonheid in alles kunnen zien. En natuurlijk: de liefde voor schrijven!’
Afgelopen zondag was de prijsuitreiking van de schrijfwedstrijd bij Athenaeum Boekhandel, tijdens de pre-boekpresentatie van Nicole Ex’ De titel is een zinnetje waarin haar mooiste columns zijn gebundeld. Onder de 10 genomineerden waren drie winnaars: Akke Boonstra (1), Celina Yavelow (2) en Emma Beaujon (3). De overige genomineerden waren Alexandra Borcila, Noor van der Brugge, Marianne Clason, Vincent van Dam, Sabine Mannel, Ilja Marie en Rien van der Zeijden. Lees al hun columns in deze blog.
Winnaar Akke Boonstra nam voor een keer de plek in van hoofdredacteur Nicole Ex in de kunstbrief van See All This.
COLUMN #1
AKKE BOONSTRA
winnaar van de schrijfwedstrijd
Honderd parels waren het, die God zomaar in zee had neergekwakt. Het turquoise waterbed dekte de stranden toe waarover krabbetjes liepen en de zeevogels deden hun best om boven het kabaal van de golven uit te komen. Als je weg wilde, van de stemmen in je hoofd die bulderden, bralden, briesten, dan was er altijd nog dit schilderij van wind en water. Gratis vrijheid — voor iedereen die de tijd nam om te kijken.
Vanaf het muurtje boven op de berg kon ik het hele fjord overzien. Overzicht, dat was precies wat ik nodig had. Mijn hele leven lang had ik geweten wie ik was: ik had mezelf en alles om me heen in woorden gegoten, zodat er veilige bakens bestonden waarbinnen ik gedachteloos kon opereren. Nu woonde ik voor het eerst in het buitenland en voer ik al wekenlang verdwaasd rond op open zee.
Twintig zijn is meedogenloos vervreemdend, murmelde ik tegen de zeevogel die achteloos naast me neerstreek. Moet je je voorstellen: wil je je hele leven schrijfster worden, blijkt dat zo’n beetje iedereen dat al is. De zeevogel had er nul boodschap aan. Zeevogels rouwen niet om mislukt schrijverschap, ze pikken een patatje van de grond en vliegen verder.
Achteloze Zeevogel steeg steeds hoger op naar de wolken, en ik steeg met hem mee. Vlieg verder, vlieg verder, hoorde ik de golven opeens zingen. Alles in dit schilderij bruiste en tintelde nu, het suizelde en kwinkelde. Een Noors fjord droomt er niet van dat de wereld een andere plek is; alles is al goed.
Beneden aan de berg zette ik mijn voeten in het koude water. Later, schoot er door me heen, terwijl ik op mijn tanden beet en mijn nagels in mijn handpalmen drukte, omdat de kou zo genadeloos hard voor me was. Later zou ik gedichten schrijven, en liedjes, en misschien een kinderboek. Maar eerst moest ik leven – niet op land, maar gewoon op volle zee.
COLUMN #2
CELINA YAVELOW
2e prijs
Buitenwereld
Eén vierkante kilometer, dat is min of meer de reikwijdte die ik deze maanden tot mijn beschikking heb. Eerst omdat mijn voeten log en loom waren geworden door mijn hoogzwangere lijf, daarna omdat er door datzelfde lijf een kind op aarde is gezet. Wandelingen die zich anders strekten tot aan het strand en terug worden nu beperkt tot een rondje door de buurt. Dag in dag uit hetzelfde blokje, soms linksom, soms rechtsom.
Om mezelf wat op te monteren denk ik steeds aan de post-it die ik jaren geleden op mijn computer heb geplakt. “Wie een dorp beschrijft, beschrijft de wereld” staat erop gekrabbeld. De schrijver liep iedere dag hetzelfde rondje door hetzelfde park en schreef toch meeslepende boeken. Wie het was heb ik er niet bij gezet. Nu breek ik daar mijn hoofd over, elk blokje om opnieuw, tastend in de grabbelton van mijn herinnering.
Het zijn grijze maanden, vroeg donker, nat. De bolle babywangen van mijn dochter worden omlijst door een wollig mutsje. Meestal slaapt ze in de kinderwagen, maar dit keer zijn haar ogen open. Ik volg haar ernstige blik omhoog. Kale takken tekenen zich scherp af tegen de lucht, als Oost-Indische inkt die over vaal papier is gekropen.
Laatst had een vriend het over “slow looking”, een begrip dat door musea wordt gebruikt om bezoekers aan te sporen aandachtiger naar kunst te kijken. Voor de gemiddelde volwassene een hele uitdaging, voor een baby zit er weinig anders op. De omtrek van een wieg, dat is min of meer de reikwijdte waar mijn dochter het voorlopig mee te stellen heeft.
Samen staren we slow naar boven. Er glijdt een Japanse kersenbloesem ons blikveld in, volop in bloei. Dan een magnolia, een boom die me steevast terugwerpt naar mijn jeugd in Amerika, met grote knoppen waar het roze doorheen piept als een zoete, Turkse dolmus. De lente begint, verwondering tintelt tussen mijn schouderbladen. Onze geduldige blik heeft met dit blokje om inderdaad de wereld dichterbij gehaald.
COLUMN #3
EMMA BEAUJON
3e prijs
Zeven jaar oud, met een hoofd vol verhalen, klim ik bovenop het stapelbed. Mijn broers zitten op de grond, hoofd in de nek. Zorgvuldig kies ik heksen uit en helden, rivieren, bergen, monsters en edelstenen. Ik breng alles bij elkaar in één verhaal. In de ogen van mijn broers zie ik dat het spannend is.
De macht van de verteller is bruisend aanwezig in The Twain Shall Meet van Njideka Akunyili Crosby. Haar schilderij is een gelaagd bouwwerk van beelden die naast, achter, onder en over elkaar heen een geheel vormen. Op een tafel staan ingelijste foto’s naast een pan, olielampen, een plastic wasteil, porseleinen schaaltjes en waterglazen.
“There’s this beautiful union of your brain being on high alert and working through it, like there’s this complicated chess game going on in your head”, omschrijft Akunyili Crosby haar werkproces. Ze brengt foto’s, knipsels en patronen op ingenieuze wijze bij elkaar. Laag op laag creëert ze een beeld, een familieverhaal in oost en west, heden en verleden.
Deuren gaan open naar onbekende plekken met diepe kleuren. Vooroudergeesten zijn transparant zeer aanwezig. Onzeker over wat ik zie verdwaal ik in de lagen van de collage, maar hervind mijn pad. Met hersens in hoge versnelling probeer ik te doorzien wat er is, was en komen gaat.
“This feeling of multiple spaces that exist together.” Dit werk is een plek waar ik wil zijn. Kijkend hang ik aan de lippen van de maker. Gelijktijdig schuiven de gezichten van mijn broers voor dat van mij. Ik zit op het stapelbed en eindig mijn verhaal zoals gebruikelijk met een schreeuw: ‘jíj hebt ’t gedaan!’ Waarop mijn broers het uitgillen, telkens weer.
COLUMN #4
ALEXANDRA BORCILA
genomineerde
Tegenwoordig hebben we de term ‘gevoel’ vervangen door het woord ‘angst’, en ik ben er vrij zeker dat ik dit gevoel ook heb. Ik merkte het op toen ik de supermarkt binnenkwam. Ik zie de mensen die vlees kopen, kijken naar de artikelen met verlaagde prijzen. Op dit moment heb ik niet veel geld, dus kijk ik daar ook. Maar mijn leven is niet altijd zo geweest. Ik dronk vroeger champagne bij het ontbijt en kocht wat en wanneer dan ook. Nu ben ik ook een van de mensen die een hartaanval krijgen als ze bij de kassa komen. Ironisch genoeg lijk ik rijk. Ik draag Gucci-schoenen, zie er Scandinavisch blond uit en ik heb gebleekte wenkbrauwen. Vooral onder deze omstandigheden is het niet gezond voor me om mijn lichten te dimmen, omdat ik van aandacht houd.
Zou ik sigaretten moeten kopen om mezelf te verwennen? Wie houd ik voor de gek, ik ben beter af. En drank? Nee, ik ben gestopt met drinken, en zowel sigaretten als alcohol zijn veel te duur. Nu kijk ik zelfs twee keer naar een doos thee.
Zes jaar lang was ik verliefd op een beroemde conservator. Het kostte me veel tijd om uit die destructieve relatie te komen, en ik realiseerde me waarom. Ik hoopte dat zijn succes op me zou afstralen. Ik was jaloers op zijn carrière en het feit dat hij altijd omringd was door kunst, en nu weet ik dat ik een geblokkeerde kunstenaar was. Jaloezie is slechts een indicator voor wat ik echt wil.
Gisteren keek ik naar een documentaire over Marina Abramovic. Er was een scène waarin ze werd uitgenodigd om het podium op te gaan en een prijs in ontvangst te nemen die ze had gewonnen op de Biënnale van Venetië. Met die gelegenheid koos ze haar artistieke credo te uiten. Door drie keer te herhalen dat ‘een kunstenaar niet verliefd moet worden op een andere kunstenaar’ werd het voor mij duidelijk dat ik een geblokkeerde kunstenaar was omdat ik uit de buurt van mijn type had moeten blijven. Vanwege het opgroeien in dezelfde omgeving delen Marina en ik veel overeenkomsten. Dat betekent dat we gewend zijn aan harde liefde, en dat is de reden waarom we onze pijn alleen kunnen verwerken door onze grenzen te verleggen.
De stem van Marina is bijna hees. Haar Engels is niet perfect, en ik weet zeker dat ze het had kunnen verbeteren als ze dat had gewild. Ze is echter vastbesloten haar Joegoslavische ziel intact te houden. Wanneer ze spreekt, boeit ze iedereen, dus ze maakt duidelijk dat perfectie niet noodzakelijk is. Speelsheid en het abstraheren van regels zijn belangrijker dan grote woorden, en die kunnen we overlaten aan de conservatoren.
COLUMN #5
NOOR VAN DER BRUGGE
genomineerde
’s Morgens vond ik Kounellis op de grond. Ik schrok van de nachtelijke duikvlucht die het had genomen; het boek had twee jaar rustig op mijn boekenplank gestaan, met het mooie kaft naar voren. De achterkant van de kaft had nu, na de val, de vorm van een mitella.
Ik plette Kounellis onder Gombrich’ ‘Eeuwige Schoonheid’. De vouw was zacht, niet definitief. De hele dag zat Kounellis in mijn hoofd. Maar door de zwaarte van de materialen zakte hij naar mijn hart; ik miste zijn steenkool, jute zakken, stalen platen, stenen en gasbranders die echte vlammen uitspuwden terwijl ik achter mijn laptop werkte en door de supermarkt liep. Ik zei zacht de woorden ‘Arte Povera’ bij het schap met 15 soorten cruesli. Op de fiets dacht ik aan de glanzende paarden die hij in een Romeinse galerie liet bivakkeren.
’s Avonds belde ik de gever van het Kounellis boek, om te zeggen dat het weer goed zou komen met het boek. Was ik toch iets teleurgesteld dat hij niets van de val had gemerkt?
We spraken over het Brusselse museum waar ik het boek kreeg. Hoe hij lang voor Breughels ‘Val van Icarus’ had gestaan, geen lood deed hem tuimelen maar smeltende was in de vleugels. En hoe ik in aanbidding voor Broodthaers opgeplakte eierschalen had gestaan, leeg maar heel, nog steeds beschermend.
Ik voelde de glimlach aan de andere kant van de lijn door de stem heen, en het begin van een zachte lach in mijn eigen kaken. Het was met de dag ook goed gekomen; we waren nogmaals voor elkaar gevallen.
COLUMN #6
MARIANNE CLASON
genomineerde
De oogarts ontkent het meteen. Ze tikt op de scan. Mijn zicht is onveranderd. Maar ik blijf erbij. Ik zie het niet. ‘Wát zie je dan niet?’ vraagt ze.
Een vraag als deze, kan ik niet beantwoorden. Wat je niet ziet, kun je niet beschrijven. Ik vertel haar wat ik wél kon zien. De kunstwerken in het museum in Stockholm, Seven Rooms and a Garden van Rashid Johnson. Een indrukwekkend zelfportret van Cecilia Edefalk. Een echte Hilma af Klint. De wolken vanaf de grond toen ik er nog was. En van bovenaf toen ik weer terug naar huis ging.
Ze blijft de vraag herhalen. ‘Maar wat zie je níet?’ Achter haar hangt een poster met een foto van de ballerina van Degas. De kunstenaar met dezelfde oogziekte als ik. Een belofte dat de frustratie van verlies kunst kan opleveren. Zag hij ook niet, toen hij wel kon zien?
In het museumcafé in Stockholm kreeg ik een kraanvogel. Zijn zestienjarige vingers vouwden het hele museum door, net zolang tot de vogel af was. We brachten de vogel met het vliegtuig naar Nederland. Toen bleek thuis dat de liefde ongezien kan wegvliegen.
In de troebele toestand van oogdruppels, waardoor zelfs een oogarts in een abstract werk verandert, begrijp ik ineens waarom ik het niet heb gezien. In het oog van de storm kun je niets zien. Ik ga een kraanvogel boetseren. Van verlies kun je immers kunst maken.
COLUMN #7
VINCENT VAN DAM
genomineerde
Een vriend
Iemand zei, beschouw hem als een vriend. Een vriend die bij je blijft, zich ongevraagd heeft aangediend maar die je zult missen als hij er niet meer is. Op die manier kun je je verzoenen met zijn dwingende aanwezigheid. Zoals een aanhoudende storm rond een huis aan de kust je het gevoel van geborgenheid kan geven.
Het ultieme zomergeluid is voor mij het getjirp van krekels. Een zwoele avond krijgt een diepere dimensie door de hoge, vibrerende klank die zich als een onzichtbare deken over je uitspreidt. Het is vergelijkbaar met de vroege ochtend die zwanger is van vogelgezang en een prachtige, warme dag aankondigt. Een geluid dat verwachtingen met zich meevoert en doet verlangen naar vroeger.
Mijn vriend diende zich ruim tien jaar geleden aan als een harde, hoge pieptoon in mijn linkeroor. Tinnitus kent vele gedaantes, ik ben blij zijn dat hij zich bij mij weet te gedragen. Hoewel voortdurend aanwezig beperkt hij zich tot een enkele toon en manifesteert zich niet, zoals bij sommige andere mensen, als een voorbij denderende trein. Ik kan met hem leven, maar de krekels hoor ik niet meer.
Lag met het bespelen van de viool zijn komst al bij voorbaat vast? Liftte hij mee met de strijkstok, zoals een insect op je jas soms een stukje met je meereist? Heeft het oor de klanken jarenlang opgezogen en gefilterd tot er een verzadigingspunt was bereikt? Creëerde het zo een extra plek voor een permanente medebewoner?
Het is een waardevol advies dat ik kreeg, een vriend is beter te verdragen dan een vijand. Ik hoef geen strijd aan te gaan met mijn onvermijdelijke metgezel, daarmee zou ik de vriendschap op het spel zetten. En mocht hij op een dag toch opeens zijn vertrokken dan kan ik daar mee leven, want als een echte vriend gunt hij mij de ruimte. De ruimte om te genieten van de stilte en van het geluid van de zomer.
COLUMN #8
SABINE MANNEL
genomineerde
Tuin
Iets meer dan zes jaar geleden leerde ik je kennen. Woest, groot en deels ongenaakbaar. Jij was bijna de reden om het huis niet te kopen, die mijn tranen liet stromen op de achterbank van de auto na de eerste bezichtiging. Ik wilde zo graag een tuin, maar jij was wel van een andere orde.
Ik wilde bloemen zaaien voor bijen en hommels en de mooiste kleurencombinaties creëren in de borders. Een plek om zomers in een luie stoel tussen alle heerlijkheid de zwoele lucht op te snuiven en te dromen van komende seizoenen. En misschien ergens een moestuin met weelderige bladeren die over de bakken en bedden vallen. Ja, zei ik. Ik wil. Ik wil deze tuin en zal er iets moois van maken.
Regen maakte de zeeklei zwaar en haast niet bewerkbaar. Mijn laarzen kregen in de modder plateauzolen. In de zomer leek de grond hard gebakken als een grote tegel met diepe scheuren. Ik moest je beter leren kennen, op een andere manier benaderen. Snoeien, wieden, maaien om je in toom te houden als een wild paard, maar ook vertroetelen met rijke compost.
Je werd mijn vriend. Laat in de avond, in het donker ronddwalen op je paden en luisteren naar geritsel en gekraak, de wind in de bomen. Langzaam wenden mijn ogen en zag ik structuren, oplichtend wit van Fluitenkruid. Een magische wereld. Ik kocht een camera en ontdekte nog meer wonderlijks. Ongekende kleurencombinaties, avondzon die bloemen liet blozen, pistache-kleurige schimmels en diepe groeven in de bast van de populieren.
En nu moet ik afscheid van je nemen. Het moet snel. Nog twee seizoenen, maximaal. Dan komen er als het goed is nieuwe eigenaren. In mijn hoofd passeren verschillende scenario’s. Hoe ik de mooiste planten uitgraaf, ergens een nieuwe plek zoek en daar de magische wereld voortzet. Wat een wrede, kortzichtige en ook eenzame actie zou dat zijn. Nee, dan liever het scenario waarbij ik geleerd heb van jou en je tijdelijke beheerder mocht zijn. Waar ik iets van mij heb toegevoegd en heb laten zien dat ik je iets beter begrijp.
Kom, laten we het nu vieren.
COLUMN #9
ILJA MARIE
genomineerde
Mayröcker* of de hallucinerende stroom
Het gaat over: hoe de ruimte vinden aan de randen van de dag. Hoe groen alles is. Het omslag van een bundel. De inkt waarmee ik schrijf, het mos dat zo langzaam groeit en een trouwjurk die in een koffer onder het bed is opgeborgen voor later. Hoe met knijpers de beelden vast te zetten vast te houden. De losse papiertjes ze liggen verspreid door het huis; de woorden, de zinnen de halve verhalen die in groene inkt zijn opgeschreven.
Want schrijven is geen schilderen, dat weet ik allang. Dat de woorden zich aan de binnenkant van je oogleden vormen als je je ogen sluit, als de trein voort dendert door de nacht en het is niet stil in de stiltecoupé, maar de woorden als je je ogen sluit, ze later in het groene cahier neer te schrijven – ik weet dat het boven ligt en op mij wacht.
En haar taal is niet de mijne, maar ik voel dat zij uit haar groene bundel tot mij spreekt. Het gaat over de hallucinerende stroom en hoe daarin te geraken. Terwijl iemand aan het stofzuigen is en onderwijl heel hard Dua Lipa zingt. De ruimte zoeken aan de randen van de dag. Nog vroeger opstaan als de kerk nog geen vijf uur heeft geslagen. Erin komen en erbij blijven tot het stopt. Dan wordt het stil vanbinnen en zo helder als de maan die zo groot en rond boven de huizen staat.
Haar taal is niet de mijne, haar beelden evenmin. Nat wasgoed en wasknijpers voor poppenkleertjes. Haar taal is niet de mijne, haar beelden evenmin.
Hoe ruimte vinden aan de randen van de dag als het stil is en zelfs de kerkklok nog zwijgt. Hoe dan met knijpers de beelden. Want met poppen wordt hier allang niet meer gespeeld. De losse papiertjes. De woorden, de zinnen, de halve verhalen en het groene cahier dat wacht, een leeg vel dat voor je ligt.
COLUMN #10
RIEN VAN DER ZEIJDEN
genomineerde
Schoonheid vangen
Ik herinner me nog goed hoe haar boek enkele weken op mijn bureau lag. Zorgvuldig neergelegd op een vrijgemaakt hoekje, Judith Schalansky’s ‘Inventaris van enkele verliezen’. Soms weet je meteen dat een boek voor je bestemd is, als een blik in de trein die je treft en warm door je heen trekt. Ik had haar echter te gretig vastgepakt, haastig lezend om haar geheim te ontfutselen.
Nu lag het daar en als ik aan het werk ging, streelde ik haar even, sprak geruststellende woorden: ik kom eraan. Zoals je je voor sommige etentjes kleedt, je haren kamt, handen wast, zo vraagt literatuur om je volle aanwezigheid. Het is de bereidheid om een andere wereld binnen te gaan, langzaam, alsof je een statige oprijlaan betreedt.
Ik prijs de dag dat ik als jongeman uit een orthodox, gesloten taalmilieu Nederlands ging studeren. Iets in mij wilde niet vastgelegd worden. Opeens was daar de wereld van de poëzie. De Poolse dichter Czeslaw Milosz zegt het zo:
De poëzie heeft tot doel ons eraan te herinneren
hoe moeilijk het is slechts één persoon te blijven,
want ons huis staat altijd open,
er zitten geen sleutels op de deur
en onzichtbare gasten komen en gaan naar goeddunken
In onze virtuele tijd als een geheimloze doorzonwoning is taal een vluchtig verbruiksartikel. Teksten als dun ijs waar je maar beter snel over kunt schaatsen. Kortademige zinnen die geliked en gedeeld moeten worden en snel, als brood in de zon, staan te vergelen. Als de algoritmes jou maar oppikken, je niet onvindbaar wordt, afval, onderdeel van de trage stroom plastic soep van websites, flyers, columns die door de virtuele ruimte drijft.
Het boek van Schalansky staat nu in de boekenkast tegenover mijn bureau tussen Hesse en andere tijdlozen. Af en toe blader ik weer wat, snuif aan een blad, verzink, verdwijn in een ander, vang schoonheid tegen de gekte en de dreiging van deze tijd.
Deze schrijfwedstrijd werd georganiseerd ter ere van de verschijning van De titel is een zinnetje van Nicole Ex: een bundeling van de mooiste columns (korte verhalen) en interviews. Bestel het boek hier >
Reacties op De winnaars van de schrijfwedstrijd
Wat een geweldig idee. Ik heb genoten. Dank