Vijftig tinten zwart

Nina Siegal over de rol van zwarte kleding in de 17e eeuw en nu

Zwarte kleding is het uniform van de kunstwereld, zoals iedereen weet die wel eens naar een opening is geweest. Al in de 17e eeuw was de kleur favoriet. Werp een blik op de portretten van Rembrandt en Frans Hals en zie: bijna iedereen draagt zwart.

Frans Hals, {{Portret van een 57-jarige (dominees)vrouw}} (1639). Collectie Boijmans van Beuningen, Rotterdam
Fig 1. Frans Hals, Portret van een 57-jarige (dominees)vrouw, 1639 | Collectie Boijmans van Beuningen, Rotterdam
tekst: Nina Siegal

In 1647 publiceerde Henry Hexham, een in Nederland wonende Engelse officier, vertaler en lexicograaf, een ambitieus lexicon waarin hij een overzicht gaf van de talloze zaken die hij in Nederland had aangetroffen en gecategoriseerd, A Copious English and Netherduytsch Dictionarie = Het Groot Woorden-boeck, Gestelt in ’t Engelsch ende Nederduytsch, …with an appendix of all kind of Beasts, Fowles, Birds, Fishes, Hunting and Hawking, met daarin ook edelstenen, kruiden en de diverse natuurlijke kleurstoffen die in de Nederlandse textielververijen werden gebruikt.

Daarbij waren minstens twaalf tinten zwart: een reeks inmiddels vergeten tinten waaronder swart ende blaeuw, pekzwart, rokerig zwart, een weynigh swart, helder kraaizwart en een kleur met de prachtige naam somber.
Die overdaad aan zwarte kleurstoffen in Nederland wijst volgens kostuumhistorica Bianca du Mortier van het Rijksmuseum op de uitzonderlijke kennis en kunde van de ververs in ons land in de 17e eeuw, schrijft ze in haar essay over dit onderwerp in de catalogus van de overzichtstentoonstelling Ode aan de Nederlandse mode in het Gemeentemuseum in Den Haag. Want, legt ze uit, ‘bijna niemand weet nog dat ons land eeuwenlang in heel Europa bekendstond om zijn prachtige, diepzwarte wollen stoffen.’ Vooral Nederlandse zwarte wol werd wereldwijd geëxporteerd: naar Spanje, Portugal, Italië en Frankrijk. Natuurlijk werden de stoffen ook in Nederland zelf op grote schaal gebruikt.

Kijk naar bijna alle 17e-eeuwse Nederlandse portretten in het Rijksmuseum en in de portrettengalerij van de Gouden Eeuw in de Hermitage in Amsterdam, bezoek het Mauritshuis en wandel daar eens langs de portretten uit de Gouden Eeuw, werp een blik op de portretten van Rembrandt, Gerrit Dou, Nicholas Pickenoy of Frans Hals in de musea, en je ziet al snel een modetrend: bijna iedereen draagt zwart.

Gemalen schildluizen

Die trend beperkt zich niet tot de 17e-eeuwse portretten – in veel opzichten zie je die voorkeur voor het dragen van zwart ook vandaag de dag nog. Zwarte kleding is het uniform van de kunstwereld, zoals iedereen weet die wel eens naar een opening is geweest.

Daarnaast is zwart ook nog steeds de kleur bij uitstek voor officiële bijeenkom- sten en heeft bijna iedere vrouw een ‘little black dress’ voor bijzondere gelegenheden in de kast hangen. Jarenlang werd aangenomen dat de Nederlanders in de 17e eeuw zwart droegen omdat ze protestants waren en zwart een ingetogen kleur is die soberheid en nuchterheid suggereert. Omdat zwart eigenlijk geen kleur is, ‘somber’ is, zou de kleur ook zuinigheid vertegenwoordigen. Lichtere, fraaiere tinten waren namelijk ongetwijfeld duurder dan eenvoudig, ingetogen zwart.

‘Ik denk dat het eerder andersom was,’ zegt Du Mortier. ‘Zwart was de duurste kleur om te maken. Het is een moeizaam en langdurig proces. Bovendien eisten de gilden een zeer hoge kwaliteit. Zonder hun keurmerk mocht de stof niet worden geëx- porteerd.’

De reden dat in Nederland zo veel goede stoffen werden gemaakt is, volgens Du Mortier, dat bij het zwartverven een combinatie van kleuren werd gebruikt, waarvan een groot deel uit verre landen moest worden geïmporteerd. Voor een diepzwarte tint werd bijvoorbeeld vaak indigo gebruikt, een stof uit India, en cochenille, een natuurlijke, karmijnrode kleurstof die wordt verkregen door het vermalen van enorme hoeveelheden vrouwelijke schildluizen die op bepaalde cactussoorten in Midden- en Zuid-Amerika leven. Omdat Amsterdam in de Gouden Eeuw de belangrijkste haven van Europa was, hadden de ververs in de Republiek der Nederlanden de beschikking over alle natuurlijke kleurstoffen.

De gilden van de Republiek waren ook gespecialiseerd in het handhaven van een hoge standaard voor zwarte textielverf en hadden eigen recepten. Elk jaar moesten de ververs in alle steden monsters bij de gilden indienen en daaruit werd een stan- daardzwart vastgesteld waar iedereen zich aan moest houden. Het zwartverven stond onder streng toezicht van de gilden in de textielsteden, zoals Leiden, Haarlem en Amsterdam.

Bovendien gebruikten de wevers in de Nederlanden de allerbeste wol uit Engeland en andere Europese landen, waarvan ze zachte, soepele stoffen maak- ten die na het verven naar Bourgondië, Spanje en Italië werden geëxporteerd, ‘waar zwart en andere donkere kleuren bijzonder gepast werden geacht voor ho- velingen en andere hooggeplaatste heren,’ legt Du Mortier uit. ‘En omdat het vanwege het ingewikkelde procedé een dure kleur was, konden alleen de rijken het zich veroorloven.’ Een enkel zwart gewaad kostte bijvoorbeeld al 50 tot 100 gulden – ongeveer het bedrag dat je moest neertellen om je door Rembrandt te laten portretteren.

Nicolaes Maes, Portret van een echtpaar met kind (1655-1660). Collectie Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam
Fig 2. Nicolaes Maes, Portret van een echtpaar met kind, 1655-1660 | Collectie Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Kant en parels

Na jarenlang onderzoek stelt Du Mortier dat op 17e-eeuwse Hollandse portretten zo veel zwart wordt gedragen omdat de Nederlanden in de Gouden Eeuw rijker werden en de burgers zo hun rijkdom konden laten zien. Het dragen van zwart werd als hoogst gedistingeerd beschouwd – niet alleen toen, maar nog steeds. Zie het als de toenmalige versie van black tie.

Du Mortier is ervan overtuigd dat het een vorm van pronken was. ‘Kijk maar naar die kant en die sieraden Alles klopt. Het is zeker geen ingetogenheid – dat is een mythe. Sommigen van de geportretteerden waren immigranten die Frankrijk of Vlaanderen waren ontvlucht. Ze kwamen naar de Nederlanden, werkten daar hard en verdienden geld. En wat willen mensen dan? Dan willen ze dat laten zien. Ze kopen dure kant en grote parels en kleden zich in het zwart.’

Du Mortier is niet de eerste wetenschapper die weerlegt dat zwart door de kerken aan de gelovigen werd voorgeschreven. Kostuumhistorica Irene Groeneweg was in 1995 de eerste die de mythe van de soberheid van zwarte kleding tegensprak in een artikel in het Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, waarin ze erop wees dat er van de middeleeuwen tot ver in de 17e eeuw periodes waren waarin heldere, kleurrijke kleren in de mode waren, afgewisseld met perioden waarin bij voorkeur zwart werd gedragen.

Elegante jurk

De historicus Benjamin Roberts verklaart in zijn boek Sex and Drugs Before Rock ’n’ Roll: Youth Culture and Masculinity During Holland’s Golden Age: ‘Fleurige, kleurrijke kleren werden vaak door jonge mensen gedragen en werden als vrijetijds- kleding beschouwd, terwijl het zwart dat de volwassenen droegen als zakelijk werd gezien, vergelijkbaar met het zwarte pak dat tegenwoordig voor officiële gelegenheden uit de kast wordt gehaald.’

Emilie Gordenker, directeur van het Mauritshuis in Den Haag, onderzocht dit onderwerp ook, in haar boek Van Dyck and the Representation of Dress in Seventeenth-Century Portraiture (2001). Zij wijst erop dat de vroeg-17e-eeuwse schilder Anthony van Dyck heeft bijgedragen aan het ontstaan van bepaalde conventies in- zake kleding op portretten. Een daarvan was de vermenging van ‘feit en fictie’: de geportretteerde kon op een bepaalde manier worden afgebeeld om een fictief effect te bereiken.

In het Mauritshuis hingen in het kader van de expositie Hollandse Zelfportretten, selfies uit de Gouden Eeuw de zalen vol werk van kunstenaars die zichzelf met het oog op dat effect in het zwart hebben afgebeeld. ‘Het was destijds gebruikelijk dat men zich “op zijn zondags” liet afbeelden en dat was meestal zwart,’ aldus Gordenker.

Dat gold overigens ook voor kunstenaars die zichzelf portretteerden, al zou je eerder verwachten dat een kunstenaar tijdens het werk iets minder formeels aan heeft, zoals een schilderskiel. Je ziet zelden iemand afgebeeld in de werkkleding die schilders in werkelijkheid in hun atelier moeten hebben gedragen, zegt Gordenker. ‘Ze beeldden zichzelf meestal chic gekleed af. Schilders begonnen zich in die periode juist te profileren als kunstenaar in plaats van als ambachtsman, dus ze wilden laten zien dat ze hoogopgeleide, aanzienlijke mensen waren. Kleding is daar bij uitstek geschikt voor.’

Zo schilderde Judith Leyster, een van de weinige 17e-eeuwse vrouwelijke schil- ders, in 1640 een zelfportret (in bruikleen van de National Gallery van Washington) waarop ze aan haar ezel zit in een elegante jurk met een nauwsluitend zwartglanzend lijfje, bordeauxrode mouwen en een enor- me, maar sierlijk dunne kanten kraag. ‘Ze beeldt zichzelf af in zijde – een dure stof, totaal ongeschikt om in te schilderen, en toch zit ze aan haar schildersezel,’ zegt Gordenker. Het draaide allemaal om de presentatie van het totaalbeeld.

Reliëf in de stof

Zwart, vervolgt ze, is de kleur bij uitstek voor kunstenaars, maar er zijn heel veel tinten zwart – met verschillende kleuren vermengd om de kwaliteit van de stof te laten zien, van satijn en zijde tot dikkere wol. De kwaliteit van de afgebeelde stof kan de sociale status van de drager aangeven en de subtiele stofuitdrukking in olieverf is ook een indicatie van de technische vaardigheid van de schilder die de tinten vastlegt.

Om de verschillen tussen al die figuren in het zwart te zien, oppert Gordenker, moet je kijken naar de manier waarop de stof is geschilderd. ‘Bij de vroege Rembrandt was de stof heel precies uitgewerkt, maar in zijn latere jaren verandert zijn stijl en doet hij het juist heel losjes. Schilders zoals Thomas de Keyser zijn geïnteresseerd in de details, het reliëf in de stof, de afwerking, omdat die subtiel zijn en omdat nuances lastig weer te geven zijn.’
Er werden in de ververijen in de Republiek veel tinten zwart gemaakt, maar toch is niet eenvoudig aan te geven welke het kostbaarst waren of het meeste aanzien gaven, zegt Du Mortier. En omdat er nog maar heel weinig 17e-eeuwse stoffen bewaard zijn gebleven, valt moeilijk vast te stellen hoe het zwart er destijds in werkelijkheid uitzag.

We kunnen ons er dankzij de schilderij- en wel een voorstelling van maken, maar schilderijen vertellen slechts een deel van het verhaal, want de kunstenaars maak- ten hun eigen zwarte verf met mengsels van pigmenten – meestal op basis van beenzwart, een voornamelijk uit koolstof bestaand materiaal dat uit verkoolde dierenbeenderen werd vervaardigd.

Bij kleding, zegt ze, zijn veel verschillende tinten zwart mogelijk, maar dat heeft niet per definitie met sociale status te maken. De ververs waren zó in zwart gespecialiseerd dat ze veel verschillende tinten konden maken.

Suguru Kaibara, uit {{marionettes Noir}}, een modeserie voor {{Indie Magazine}}, 2014. Jas: Yohji Yamamoto
Fig 5. Suguru Kaibara, uit marionettes Noir, een modeserie voor Indie Magazine, 2014 | Jas: Yohji Yamamoto

Casual couture

De nadruk op zwart als kleur voor uiterlijk vertoon loopt door de hele geschiedenis van de Nederlandse mode, zegt Madelief Hohé, de curator kostuumgeschiedenis van het Gemeentemuseum die de expositie Ode aan de Nederlandse mode inrichtte. ‘Aan de ene kant zie je in de Nederlanden een bijna kinderlijk gebruik van felle kleuren, en aan de andere kant is het puur zwart en wit,’ zegt ze. Dat gaat natuurlijk terug op de verschuivende kleurentrends in de mode sinds de middeleeuwen, zoals Roberts al opmerkte.

In de hedendaagse mode is zwart meer een spel tussen wit en zwart, zegt ze. Viktor & Rolf in hun verwijzingen naar de 17e eeuw, Frans Molenaar in zijn spel met vlakken en circels. Ook Mart Visser gebruikt veel zwart, en Claes Iversen, die in zijn ‘casual couture’ veel voornamelijk zwarte ‘re-imagined classics’ creëert. In de collecties van verschillende belangrijke modeontwerpers zoals Yohji Yamamoto, Alexander McQueen en Ann Demeulemeester is zwart een van de belangrijkste kleuren.

‘Een zwarte outfit met een fijn wit lijntje langs de randen kan heel grafisch werken,’ zegt Hohé. ‘Heldere, strakke lijnen worden hier erg gewaardeerd. In de hedendaagse haute couture zie je nieuwe, frisse ontwerpen, maar je ziet ook hoeveel we aan de oude vormen verschuldigd zijn.’
Het oude zwart is, kortom, het nieuwe zwart.

Zwart is nooit zomaar zwart

Zwart is geen kleur, wordt vaak gezegd. Toch wisten schilders vroeger al dat zwart nooit zomaar zwart is, maar is opgebouwd uit verschillende pigmenten. Roetzwart werd bijvoorbeeld gemaakt uit de onvolledige verbranding van koolstofhoudende materialen, zoals kolen of olie, waarbij het roet ontstaat door de vlam tegen een koel voorwerp te laten walmen. Maar er waren ook andere zwarten, zoals ivoorzwart, een blauwachtig zwart, nu gemaakt van beenderen van slachtdieren, vroeger van verkoold ivoor en geweien. En het bruinachtige beenderzwart, ontstaan uit het verkolen van hardere beenderen van paarden, schapen en runderen.

Geroosterde beenderen

Old Holland Classic Colours heeft meer dan drie generaties ervaring in het maken van schilderverf op basis van traditionele recepten, terug te traceren naar de Saint Lucasgilden uit de 17e eeuw. In deze gilden werden schilders onderwezen in de traditionele vervaardiging van verf. Dat gaven zij op hun beurt weer door aan de volgende generatie.

Het bedrijf maakt onder andere beenderzwart – nagemaakt ivoorzwart van geroosterde beenderen – mars- zwart, Scheveningenzwart en wijn- rankenzwart.

Albert Roelofs, voormalig directeur van het bedrijf, gaf overigens nog koningin Wilhelmina en haar dochter prinses Juliana schilderles.

Zakjes van leer of varkensblaas

Pigment wordt eerst in korrels op een harde ondergrond fijnge- wreven, sommige kleuren mag je langer wrijven dan andere.Ver- miljoen verliest zijn kleur nooit, hoelang je het ook wrijft, terwijl het broze lapis lazuli al snel kleur verliest.

De pigmenten worden vervol- gens met een bindmiddel tot verf gemengd. Rond 1650 was deze kant en klaar te koop in zakjes van leer of varkensblaas, waar ama- teurschilders vaak dankbaar de voorkeur aan gaven. Professionele schilders waren echter bang voor troep en de beperkte houdbaarheid in de zakjes, en bleven zelf hun eigen kleuren mengen.

In 1841 werd in Engeland de tube uitgevonden, gemaakt van buigzaam tin, onbreekbaar en luchtdicht. In deze periode kwamen er ook verffabrieken, waar pig- menten machinaal konden worden gemaakt.

Recente verhalen