Het centrum van de wereld?
Ideaalbeeld van de renaissance
Als de meeste kunstenaars uit de renaissance haalde Michelangelo zijn inspiratie uit de klassieke oudheid en de culturele mores uit die tijd. De uitwerking hiervan zou het ideaalbeeld van het heldhaftige mannelijk naakt nog eeuwenlang bepalen: de machtige man die allesoverheerstend boven de natuur staat. Curator Catherine de Zegher ging op zoek naar hoe kunstenaars van vandaag dat dogma te boven proberen te komen.

Aks kind van na de oorlog had ik het geluk om op te groeien in een periode van voornamelijk vrede in Europa en werd de liefde voor de natuur en voor kunst als iets wat je moet ondergaan met de paplepel ingegeven. Hierdoor kreeg ik een besef van mijn naar buiten gerichte zintuigen en een band met de wereld om me heen. Het gevoel van waarlijke bewustwording kwam pas later, stap voor stap. Bomen, de natuur en dieren waren deel van mijn dagelijks leven, net als kunstgeschiedenis, en dan vooral de kunst uit de renaissance. Mijn ouders hadden een verzameling kunstboeken waar ik vaak doorheen bladerde. Pas veel later realiseerde ik me dat de prachtige krijttekeningen van Michelangelo (1475-1564) – van compositieschetsen tot gedetailleerde figuurstudies – vooral afbeeldingen waren van atletisch en gespierd mannelijk naakt in heroïsche poses. Misschien was het deze vertoning van kracht en mannelijkheid die mijn interesse wekte.
Net als de meeste kunstenaars uit de renaissance, haalde Michelangelo zijn inspiratie uit de klassieke oudheid en de culturele mores van die tijd. De uitwerking hiervan zou het ideaalbeeld van het heldhaftige mannelijk naakt nog eeuwenlang bepalen: de sterke, machtige man die allesoverheersend boven de natuur staat, als het centrum van de wereld. Dit nieuwe wereldbeeld, en de afscheiding die het voortbracht, zou steeds meer ruimte scheppen voor de uitbuiting van mensen en de aarde, alsof de emancipatie van de mens van onderling afhankelijk wezen uitmondde in de apotheose: de vrije man als meester.
Het complexe verbond tussen de bezielde en ziellose wereld, en tussen de mens en de Ander – al het andere – werd verbroken. Ergens in het weefsel van een verwaarloosde wereld bleven echter sporen van overlevering na. Grotendeels werden deze niet erkend, maar ze hielden toch stand. Een onderklasse bewaarde deze kennis die daardoor nooit helemaal verloren zou gaan, ondanks dat ze vaak onderdrukt, ontkend of verketterd zou worden. Heksen en vrouwelijke sjamanen waren de hoeders van de zogenaamde esoterische gebruiken en kennis uit de middeleeuwen. Zij werkten vaak als vroedvrouwen en helers en met de overgeleverde kennis van visioenen, stenen, bloemen, kruiden, bomen en spreuken navigeerden ze door en onderhandelden ze met de omgeving, de innerlijke en uiterlijke levende wereld. Zij vormen de tussenpersonen uit de droomwereld die tot op de dag van vandaag overleven in een afgelegen wereld.

In het boek La Femme au temps des cathédrales (1980) van middeleeuwen kenner en archivaris Régine Pernoud leren we dat een vrouw de oudste verhandeling over opvoedkunde in Frankrijk schreef en dat het in de dertiende eeuw gewoonlijk vrouwen waren die geneeskunde praktiseerden. Veel andere aspecten van de samenleving die zij in haar boek beschrijft, zijn gebaseerd op opgetekend bewijs van vrouwelijke bezigheden in de feodale en middeleeuwse tijd. Opmerkelijk genoeg valt het hoogtepunt van Michelangelo samen met het pauselijke decreet ‘Summis desiderantes affectibus’ dat Paus Innocentius VIII in 1484 uitvaardigde. Hij heeft het specifiek over heksen en hekserij in het Heilige Roomse Rijk en geeft opdracht voor een formele inquisitie naar hun activiteiten. In de eeuwen die volgen zal de vrouwelijke traditie, de kennis en macht van vrouwen, erg verminderen.
Door de tekeningen van Michelangelo naast het werk van hedendaagse kunstenaars te plaatsen (Subhankar Banerjee, Ruthi Helbitz Cohen, Alan Michelson, Awoiska van der Molen, Giuseppe Penone, Ed Pien, Adrián Villar Rojas en Hanna Tuulikki) gaat het portfolio in See All This over de huidige ‘revival van een revival’ – zoals in de renaissance, maar dan vanuit een ander perspectief. Inheemse culturen tonen al eeuwenlang een wederkerigheid, solidariteit, respect en ontzag voor de natuur, voor andere soorten die land en zee bevolken en voor zowel de bezielde als de ziellose wereld, veel meer dan onze moderne westerse ‘beschaving’. In slechts enkele eeuwen van Europese kolonisatie is in een groot deel van de wereld ontegenzeggelijk veel van de oorspronkelijke overvloed verloren gegaan door het kappen van bossen, het winnen van mineralen en ruwe grondstoffen, grootschalige jacht op dieren, uitputting van de bodem en vervuiling van drinkwaterbronnen. We kunnen de mens niet langer zien als het middelpunt van de wereld nu deze op instorten staat. We moeten de levende Aarde weer centraal gaan stellen in ons wereldbeeld om zo de uitdagingen van de klimaatverandering aan te kunnen.
Het wereldbeeld van hedendaagse kunstenaars is gekanteld. Het is inclusiever en misschien meer animistisch geworden en ze vinden dat we moeten streven naar het begrijpen van ‘al onze relaties’ als noodzakelijke voorwaarde voor ons voortbestaan. Het heliocentristische wereldbeeld van Copernicus, Galilei, Keppler en Newton, dat tot de Verlichting voor een elite leidde, krijgt met dit nieuwe wereldbeeld een waardige opvolger, maar nu voor de hele mensheid. Misschien was de verovering van de ruimte met de maanlanding wel echt ‘one small step for a man, one giant leap for mankind’. Letterlijk een nieuwe kijk op de aarde vanuit de ruimte, want in 1969 konden we voor het eerst, met het maanoppervlak op de voorgrond, de volmaakte blauwe planeet zien die wij bevolken. De wonderbaarlijke schoonheid van de aarde, wordt echter meer en meer bekeken met een zorgelijke blik: als een van extreme breekbaarheid en kwetsbaarheid.

We moeten ons antropocentrische wereldbeeld dus bijstellen. Als concept dat zich begon te ontwikkelen in de renaissance, opbloeide in de achttiende eeuw maar tot ver in de twintigste eeuw stand hield, leidde dit perspectief tot een verandering van houding die even positief als schadelijk was. De positie van de mens als heerser over de Ander bracht een proces op gang dat de mens afscheidde van de aarde en haar vele bewoners – die daarmee onderworpen werden aan de wispelturige luimen, de willekeurige genade en de hebzuchtige ambitie van de mens.
Sinds de Industriële Revolutie komt het Antropoceen steeds meer op ons over als gecompromitteerd. Het lijkt een tijdperk uit een vaag verleden, steeds donkerder in zijn profetische betekenis. Maar nog niet zo lang geleden was er weinig besef van hoe dit antropocentrische wereldbeeld een katalysator was voor de vernietiging van Moeder Aarde, en als we eerlijk zijn is dat besef er zelfs vandaag de dag nog niet altijd. Toen de voorouderlijke band tussen de mens en de levende, alomvattende wereld eenmaal was doorbroken, werd de aarde, in naam van de rede en de vooruitgang, tot een object zonder ziel gemaakt dat de mens naar hartenlust kon plunderen, bezitten, uitbuiten en gebruiken alsof ze onuitputtelijk was.
Alleen haar materiële eigenschappen telden. De wederkerigheid tussen de levende aarde en haar bewoners, menselijk en niet menselijk ging verloren en daarmee een veelheid van zienswijzen en stemmen. Het concept van een levenloze aarde kan daarmee worden gezien als de ultieme antropocentrische houding, ook politiek gezien. Om deze positie te consolideren, werden subject en object, menselijk en niet menselijk, cultuur en natuur, strikt gescheiden gehouden, alsof ze volkomen los van elkaar stonden. In Beyond Nature and Culture (2005) wijst Philippe Descola op de noodzaak voor een nieuw referentiekader van de vier ontologieën (animisme, totemisme, naturalisme en analogisme), terwijl Corinne Peluchon in Manifeste Animaliste (2017) ons gewelddadig gedrag tegenover dieren hekelt: dat we de ander zoveel pijn en leed kunnen toebrengen, laat alleen maar zien hoe diep we gezonken zijn.
De afgelopen decennia gaan steeds meer stemmen op tegen dit wereldbeeld, deze dominante visie op het bestaan, niet in de laatste plaats van kunstenaars, schrijvers, filosofen en sociologen, zoals Bruno Latour (An Attempt at a ‘Compositionist Manifesto’, 2010), Michael Hardt (Politics of the Common, 2009), David Abram (The Spell of the Sensuous, 1996), Emanuele Coccia (La vie sensible, 2010) en Peter Westbroek (De ontdekking van de aarde – Het grote verhaal van een kleine planeet, 2013).

Westbroek onderschrijft de Gaia hypothese van James Lovelock, namelijk dat de aarde zelf een levend organisme is. Sommigen herinneren zich misschien Avatar van James Cameron, een film die een groot publiek trok met de weergave van zo’n levende wereld. In Avatar zijn de hulpbronnen en mineralen van de aarde uitgeput en wil men nu een andere planeet, Pandora, koloniseren om deze te ontginnen, onverschillig voor de gevolgen voor de lokale bevolking of voor hun ecosysteem: een super organisme in de vorm van een immense boom. De boom in de film was geïnspireerd op het wetenschappelijk onderzoek van Suzanne Simard waarover zij later een boek schreef: Finding the Mother Tree (2021).
Door het werk van onder anderen Simard weten we nu dat bomen met elkaar en met alle andere levende wezens in het bos verbonden zijn. Dit heeft onze kijk op bomen onherroepelijk veranderd en het past daarmee helemaal in het beeld van een symbiotische wereld waarin de mens onderdeel van de aarde is. Er ontstaat een nieuw wereldbeeld, waarin alle wezens, menselijk of niet menselijk, even belangrijk zijn. In een opnieuw verwilderend relatielandschap op onze blauwe planeet gebeurt dit nu al terwijl we met zijn allen door de kosmos reizen.
Om het concept ruimte tijd te doorgronden in een levende wereld, als een geleefde realiteit en niet alleen als een natuurkundige theorie of filosofische speculatie, gebruiken hedendaagse kunstenaars een verscheidenheid aan media, maar tekenen blijft hierbij een belangrijk denkinstrument. Dit portfolio vormt zowel een schets als een ondervraging van ons huidige wereldbeeld en van een geglobaliseerde samenleving in relatie tot het verleden. Het is ook een voorstel voor een multiperspectivische kijk die een veelheid aan posities mogelijk maakt, waarin de levende aarde opnieuw centraal staat.
Deze visie wordt ondersteund door een uitgewerkt ecologisch concept dat zowel wordt weerspiegeld in, en verantwoording moet afleggen aan, de politieke, sociale en economische wereld. Deze nieuwe denkrichting plaatst de mens niet langer boven de ander of centraal als heerser over het universum, maar ziet hem gewoon als een deelnemer aan Moeder Aarde. Na een antropocentrisch wereldbeeld wordt nu een symbiotische, of beter gezegd matrixiale, visie gepromoot. Deze visie draait niet om het ego, maar om de bolvormige aarde – haar biosfeer, hydrosfeer en atmosfeer – met al haar bewoners, bomen en dieren, met al onze relaties in het hart.

In Churchill, Manitoba (Canada) ligt een kleine, afgelegen stad die bekend staat als de ‘ijsberenhoofdstad van de wereld’. Hier ontvouwt zich een opmerkelijk verhaal van co existentie en bescherming dat zich afspeelt tussen de lokale gemeenschap en de in hun bestaan bedreigde ijsberen. Een soortgelijk verhaal doet zich voor in de Himalaya, waar het Himachal Wildlife Department, dat samenwerkt met de lokale bewoners, zeer verheugd is over het duidelijke bewijs dat er weer sneeuwluipaarden in het Kullu reservaat zijn.
Wat ooit misschien vergezocht leek in Parliament of Things, Bruno Latours pleidooi voor de rechten van niet mensen, is nu al realiteit. The Global Alliance for the Rights of Nature (GARN) gaat er van uit dat de natuur een wettelijk bestaansrecht heeft: Ierland is bijvoorbeeld van zins om een dergelijke verklaring op de nemen in de grondwet. Na het verval van de grote, vaak destructieve ideologieën van de twintigste eeuw, zal het grote narratief van de eenentwintigste eeuw bestaan uit veel kleine soortgelijke narratieven, die elk de loop van de gebeurtenissen proberen te veranderen en zo de wereld te redden.
Het concept van ‘al onze relaties’ richt zich op een veranderende werkelijkheid, wat tot uiting komt in een hernieuwde aandacht voor hoe dingen met elkaar verbonden zijn, hoe we ons verhouden tot elkaar en tot de wereld waarin we leven. Kunst is onderdeel van dit groeiende bewustzijn van onderlinge afhankelijkheid. Waar ooit de nadruk lag op vervreemding en afstand, vinden er nu gelijktijdige verschuivingen in het denken plaats die het werk van kunstenaars en schrijvers over de hele wereld vormen. Deze verschuivingen – deels nog in ontwikkeling – beginnen nu pas erkend te worden, maar zijn van werkelijke betekenis. Ook in de kunst heeft analytische reflectie geleid tot het inzicht dat we als mens sterk afhankelijk zijn van onze vaak vergeten relaties met anderen en met onze gemeenschappelijke wereld.
Uit het prachtige werk van lokale kunstenaars blijkt dat dit verbindende model nog steeds ingebed is in sommige inheemse samenlevingen. Gevestigde westerse culturele patronen hebben echter de neiging om de fragmentatie en isolatie van het individu te benadrukken. Hierdoor zijn er nog relatief weinig voorbeelden van participatieve vormen van perceptie en sensibiliteit. Een wederkerige en compassievolle relatie vraagt om een grondige herwaardering en daarom moeten we nieuwe samenwerkingsmodellen ontwikkelen binnen de veranderende realiteit in de 21ste eeuw. De rol die kunst hierin kan spelen is het vergroten van ons inlevingsvermogen, het op een verbeeldingsvolle manier binnentreden in andere levenservaringen die heel anders zijn dan die van onszelf. Kunst kan ons oproepen om zowel onze ethische verantwoordelijkheid als onze aspiraties te erkennen en zo onze geest open te stellen voor de Ander.