Altijd de ander
Giacometti’s opmerkzame figuren
Joke Hermsen had de indruk dat er naar haar gekeken werd. Toch was ze de enige in de zaal. De ogen van Giacometti’s Caroline staarden haar aan.

Begin jaren tachtig kwam ik in het Art Institute van Chicago voor het eerst tegenover een olieverfschilderij van Alberto Giacometti te staan. Ik kende weliswaar zijn ijle, menselijke gestalten van gips en brons, die me vanwege hun fragiele kwetsbaarheid en hun opmerkelijke existentiële moed meteen geraakt hadden, maar niet de schilderijen waaraan hij met name de laatste jaren van zijn leven verwoed gewerkt had.
Zodra ik de expositieruimte betrad had ik de indruk dat er naar mij gekeken werd; een vreemde gewaarwording, omdat ik de enige bezoeker in de zaal was. Al snel ontdekte ik wie er achter die ‘blik’ verscholen ging: ‘Caroline’, een in scherpe, donkere lijnen geschilderde vrouw, die uit een diffuse achtergrond van beige en bruine vlakken naar voren treedt, de handen berustend in haar schoot, haar hoofd licht trots geheven, de blik onderzoekend en enigszins gelaten. Alle lijnen en vlakken op het schilderij leken naar die ogen toe te leiden, naar het schouwen en aanschouwd worden, het zien en opgemerkt worden. Ik weet niet meer hoe lang ik voor het olieverfschilderij uit 1962 gestaan heb, maar wel herinner ik me nog goed de moeite die het me kostte mijn blik van de hare los te maken, omdat ik me er om onnavolgbare redenen getroost door wist.

‘Ik ben erg geïnteresseerd in kunst,’ zei de na de oorlog in Parijs wonende en werkende Zwitserse kunstenaar, ‘maar meer nog in de waarheid.’ De waarheid die Giacometti probeerde te achterhalen betrof de mens zelf, de mate van menselijkheid die nog denkbaar en ‘uitbeeldbaar’ was na het immense leed en de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Hoe kon hij die menselijke ‘rest’ op het spoor komen? Hij koos het zachtste materiaal uit, gips, en ging aan het werk, pelde laag voor laag het geweld, de wil tot macht en al het overige uiterlijke vertoon ervan af, mislukte, en begon opnieuw. Jarenlang vernietigde hij wat hij de dag ervoor gemaakt had, en begon opnieuw, net zo lang knedend, schavend en heen en weer bewegend tussen iets en niets totdat hij bij de kern uitkwam. De kern die ons zijn ‘waarheid’ over de fundamentele dubbelzinnigheid van het menselijke bestaan vertelt: een immens besef van eenzaamheid gepaard aan een onuitwisbaar verlangen tot verbondenheid.
Giacometti toont ‘ons mannelijke en vrouwelijke figuren die al gezien zijn,’ schreef zijn vriend en tijdgenoot, de Franse filosoof Jean-Paul Sartre, en niet alleen door de kunstenaar zelf, maar door ons allen. Ze bestaan al sinds onheuglijke tijden en zijn reeds gezien, zoals ‘de vreemde taal die we proberen te leren al gesproken wordt.’ Daarom herkennen we hen ook in een oogwenk en hoeven we niet lang op hen te studeren om te begrijpen wie ze zijn. Giacometti’s menselijke figuren staan stil en losgezongen van de omringende wereld, maar hun blik, vooral ook op de tekeningen en schilderijen, is intens en drukt het besef uit dat we weliswaar het brandpunt van onze eigen eenzaamheid zijn, maar dat onze blik altijd weer uit blijft gaan naar de ander.
‘Altijd de ander’ werd gepubliceerd in 2018 in het elfde nummer van See All This. Lees meer artikelen uit eerder verschenen edities online – Word Vriend van See All This