Het gedroomde museum van Piet Oudolf

'Het is een groot landschap dat in al zijn eenvoud aanwezig is.'

tekst: Nicole Ex
foto’s: Sven Signe den Hartogh

Als landschapsontwerper Piet Oudolf een museum zou mogen inrichten, dan hing daar het werk van Mark Bradford. ‘Bradford zei: Ik vind je tuin mooi. Nou, dacht ik, dan vind ik jouw werk ook mooi.’

Piet Oudolf in zijn tuin. Foto: Sven Signe den Hartogh
Fig 1. Piet Oudolf in zijn tuin in Hummelo | foto: Sven Signe den Hartogh
PO:

‘Ik word altijd geïnterviewd over het meest simpele en dat zijn bloemen.’ 

NE:

Terwijl je eigenlijk veel meer over bomen weet…?

PO:

‘Ja, misschien wel.’

NE:

Wat zou je over bomen kwijt willen?

PO:

‘Dat ze over het algemeen heel langzaam groeien en dat je pas over een jaar of twintig resultaat ziet, terwijl je in een tuin met vaste planten al heel snel kan laten zien wat de bedoeling is. Toch is een tuin realiseren moeilijker.’

NE:

Hoe dat zo?

PO:

‘Een tuin is een ruimte die is afgesloten van de rest van de wereld. Alles wat je mooi vindt, breng je samen op één intieme plek, waardoor de beleving wordt verhevigd. Vrije natuur kun je als ruimte en leegte ervaren, een tuin is meestal vol en intens. Een tuin is over-stimulatie. Hyper­realisme.

Dit gedeelte van de tuin is twaalf jaar oud. We hebben er constant in zitten wroeten, dingen in verbeterd, maar ook dingen in laten gebeuren. Dat is de grootste uitdaging van het vak: de grens tussen planten de kans geven zich een beetje te nestelen en in te grijpen waar nodig.

Met het verstrijken van de jaren wordt een tuin steeds onbeheersbaarder. In een jonge tuin is er ruimte tussen de planten zodat je ze kunt verzetten en verwijderen. In een oude als deze is elke ingreep een ingreep. Als ik nu iets wil veranderen, moet ik een gat slaan, planten verwijderen, zodat de nieuwkomers niet worden overmeesterd. Want het is een en al ­hiërarchie en competitie in het plantenrijk. Overleven, daar draait het om. De een woekert, de ander zaait zich sterk uit, de derde heeft een onderdanig karakter. Door deze tuin, en de kwekerij die we vroeger hadden, heb ik al die karakters door en door leren kennen. Alle plantcombinaties die ik in mijn ontwerpen maak, zijn ontstaan doordat ik heb geleerd welke planten het goed met elkaar kunnen vinden.’

NE:

Planten hebben karakters?

PO:

‘Zeker. Maar wat ik vooral in die eigenschappen van planten zie, is de mogelijkheid om mezelf uit te drukken.’

NE:

Je tuin als kunstwerk dus?

PO:

‘Als je dit kunst wil noemen, ja, dan is dit mijn persoonlijke expressie. Ik zoek naar grenzen, een vorm die iets teweegbrengt, naar iets wat er niet eerder was. Vaak, als ik door de tuin loop, denk ik, wat heeft me hier nou gebracht. Waarom ben ik hier zo gek op? Waarom vind ik planten mooi? Het deed gewoon wat met me en dat doet het nog steeds. Ik kan er verder niets over zeggen.’

‘Mijn ouders hadden een café, bar en restaurant in ­Bloemendaal, naast de ingang van de Kennemerduinen, een gebied dat in de jaren vijftig voor publiek werd opengesteld. Mijn vader was de eerste die er toegangskaartjes voor verkocht. Op zonnige dagen stonden rijen fietsers voor de deur. We groeiden op in de duinen.’

Piet Oudolf in zijn tuin. Foto: Sven Signe den Hartogh
Fig 2. Piet Oudolf in zijn tuin | foto: Sven Signe den Hartogh
NE:

Komt je liefde voor wilde grassen en golvende kleurvelden voort uit het duinlandschap van je jeugd?

PO:

‘Ik geloof van niet. Onbewust misschien. Ik was als kind nooit geïnteresseerd in planten, alleen in buitenspelen. Ik was nogal speels aangelegd, een actief jongetje dat niet kon stilzitten. Mijn broer Cock en ik werkten van jongs af in de bediening, maar als we ’s avonds vrij waren, fietsten we 6 kilometer op en neer naar Parnassia aan Zee.

Ik had lang geen perspectief, zag geen toekomst voor me, stond in het café van mijn ouders en had wisselende baantjes, totdat ik op mijn 26e bij het tuincentrum van Empelen & van Dijk terechtkwam. Zo maar, na een paar maanden, kreeg ik oog voor wat me omringde. Planten waarvan ik het bestaan niet vermoedde, soorten waarvan ik dacht: die zou ik ook wel willen hebben. Vanaf dat moment zat ik met mijn hoofd alleen maar in het groen. Na mijn hoveniersopleiding in Alkmaar ben ik in Haarlem vrijwel meteen voor mezelf begonnen. Het duurde twee maanden voordat ik via mijn buurman mijn allereerste opdracht kreeg bij een pand aan de Amsterdamse Herengracht waarvan de tuin op de schop moest.’

NE:

In samenwerking met (landschaps)architecten heb je inmiddels tuinen en parken over de hele wereld aangelegd: Gardens of Remembrance en de High Line in New York, Dream Park in Enköping, Zweden, Giardino delle Vergini voor de Biënnale van Venetië, de tuin van Museum Voorlinden in Wassenaar. Is er één die er voor je uitspringt?

PO:

‘De High Line in Manhattan – een prachtige opdracht, maar een ingewikkeld proces door de bijzondere omstandigheden. De High Line perst zich als een lint door een gebied met hoge bebouwing, meandert langs straten en over bruggen. Er liggen restaurants aan die onder het park doorlopen – waardoor de grondtemperatuur onregelmatig is – en dan is er nog die stress en druk op de beplanting door de grote hoeveelheden bezoekers. Het was een ongelooflijke uitdaging. Ik moest het gewoon gaan doen en zien waar het fout ging, want met planten weet je het gewoon nooit zeker, alleen op papier. Ik kom er nog jaarlijks om met de tuinmannen het park door te lopen en de beplanting bij te sturen.’

NE:

Voor Het Gedroomde Museum kies je voor het werk van de Amerikaanse kunstenaar Mark Bradford. Wat is je relatie tot hem en zijn werk?

PO:

‘Ik ontmoette Mark in juli 2014 tijdens de opening van een nieuwe vestiging van Hauser & Wirth in ­Somerset. Ik ontwierp voor de galerie het buitengebied. Bradford zei: Ik vind je tuin mooi. Nou, dacht ik, dan vind ik jouw werk ook mooi.’

NE:

Wat vond hij goed aan je ontwerp?

PO:

‘Op zo’n opening ga je natuurlijk niet allemaal lange ­gesprekken aan over het waarom. Daar ben je journalist voor, geen kunstenaar. Een kunstenaar ziet het meteen. Die hoeft niks te vragen. En je hoeft dus ook nergens antwoord op te geven.’

Piet Oudolfs gedroomde museum met werk van Mark Bradford
Fig 3. Piet Oudolfs gedroomde museum met werk van Mark Bradford | foto: Sven Signe den Hartogh
NE:

Maakte Bradfords werk deel uit van de openings­expositie?

PO:

‘Nee, ik heb zijn werk opgezocht. Ik vond het meteen heel bijzonder. Kijk, ik ben geen kunstkenner, maar als ik iets tegenkom dat ik mooi vind, ben ik geïnteresseerd. In de meeste musea zie je dingen die je al vaker hebt gezien – Warhol, Koons. Dit is een buitencategorie. Ik vind zijn kunst zo vernieuwend dat ik vermoedde dat hij net begonnen was, terwijl hij al 53 is. Bradford woont in South Central, een van de armste wijken in Los Angeles. Hij maakt ernome collages op doek, uit materiaal dat hij op straat tegenkomt: papierresten van affiches, billboards en flyers. Het resultaat doet me denken aan muurschilderingen of topografie – de aarde van bovenaf gezien, landschap opgedeeld in kavels, de structuur van een stad. Het refereert overigens niet aan wat ik doe maar alleen maar aan mijn gevoel van schoonheid.’

NE:

Je bent de curator van Het Gedroomde Museum – hoe zou je zijn werk willen tonen?

PO:

‘Ik zie een soort Kröller-Müller Museum voor me met een intieme ruimte vol hoogtepunten uit Bradfords werk. Als je je omdraait, kijk je door een groot raam de ­natuur in. Het is een grootschalig landschap dat in al zijn eenvoud aanwezig is. Niet een tuin zoals ik die maak. Dat leidt te veel af. Nee, je ziet gewoon een weide met koeien of een bos waarvan de stammen oplichten door strijklicht. Kun je je dat voorstellen?’

NE:

Wat zou je de bezoeker willen meegeven?

PO:

‘Een unieke ervaring, een verrassing. Dat je zegt: ja, dat dit er ook nog is. Ik zou iedereen het besef willen meegeven hoe bijzonder het is dat dit bestaat.’

Recente verhalen