de Autoriteit
Ernst van de Wetering
tekst: Nicole Ex
Hij heeft ze állemaal gezien, op één na. Ernst van de Wetering, de grootste Rembrandtkenner ter wereld, heeft in zijn leven duizenden uren aan Rembrandt gewijd. Hier geeft hij zijn laatste interview.

‘Ik heb een jonge jongen voor je klaargelegd zodat je iets anders hebt om naar te kijken dan naar deze oude man. Ik ben inmiddels tachtig, weet je dat, en oud zijn valt me niet altijd mee.’ Van de Wetering wijst me een stoel aan, een plek voor de opengeslagen catalogus met Rembrandts oogstrelende, onvoltooide kinderportret uit circa 1656. Op de mahoniehouten keukentafel liggen verder zijn aantekeningen in een handschrift dat ik herken, maar waarvan de lijn grillig is geworden, en stapels boeken die vanaf de tafel via de grond doorlopen tot op het werkblad achter hem. Het hele Corpus van zes kolossale delen ligt onder Van de Weterings handbereik, evenals zijn boeken The Painter at Work uit 2009 en The Painter Thinking uit 2016. Hij zal er tijdens het interview talloze keren naar grijpen om er niet in te vinden wat hij zoekt. Hoe kan het ook anders. Van de Weterings oeuvre over Rembrandt telt meer dan 3000 pagina’s, een levenswerk om in te verdwalen: ‘He, verdorie, waar vind ik dit nou zo gauw?’
Dit is niet de eerste keer dat we elkaar ontmoeten. Van de Wetering is 50 jaar Rembrandtspecialist en ik ben 25 jaar geleden (onder andere) bij hem afgestudeerd op de dilemma’s van het restaureren. Ik herinner me zijn gloedvolle colleges, waarin hij ons maande vooral niets op te schrijven maar naar zijn getoonde dia’s te kijken als hij sprak. Van de Wetering zou mobiele telefonie in de collegezaal dodelijk hebben gevonden, en waarschijnlijk onverbiddelijk zijn geweest, want onder zijn warme karakter, licht chaotische handelen en shabby voorkomen, gaat een gedreven man schuil die toewijding eist en focus.
Als student deed ik enkele klusjes voor hem. Zo reed ik een keer met hem mee in zijn oude, groene Volkswagenbus om hem te helpen met het installeren van zijn sledes stoffige dia’s tijdens een avondcollege in Leiden. Soms sliep hij achter in die bus, vertelde hij toen, dan zette hij dat ding gewoon op een parkeerplaats langs de gracht en maakte op butagas een blik spaghetti warm.
Een enkele keer fietste ik naar zijn huis aan de Weesperzijde om een artikel te notuleren; ik met een schrijfblok op een stoel, hij liggend op de bank, dicterend tot de nacht viel boven de Amstel. Thuis typte ik alles uit, deed de tekst in de brievenbus en kreeg het met aantekeningen retour. Nooit begrepen hoe iemand dat kon: pratend schrijven. Maar wat me toen al wel begon te dagen, was dit: dat leren kijken zoals Van de Wetering een onmogelijke exercitie is, omdat het een zeldzaam talent betreft dat maar weinigen is gegeven.


Weet je nog wanneer je voor het eerst een Rembrandt zag?
‘Thuis hing de ets De drie kruizen, want mijn vader was een groot bewonderaar van zeventiende-eeuwse kunst en van Rembrandt in het bijzonder. Maar meer indruk dan die vertrouwde schets maakte Rembrandt: Selected Drawings van Otto Benesch uit 1947 dat mijn vader onmiddellijk kocht toen hij vrijkwam uit een interneringskamp, waar hij wegens NSB-sympathieën had moeten verblijven. Iedereen in die tijd had zo’n exemplaar, er stonden de lekkerste lekkernijen in. Als kleine jongen tekende ik er Rembrandts olifant uit na, omdat ik ervan droomde schilder van dieren te worden. Ik heb overigens nooit begrepen waarom mijn vader zo dol was op die zeventiende eeuw, want eigenlijk ben ik het nog steeds niet.’
Wat zeg je nou?
‘Ja, ik ben volstrekt onverschillig voor die zeventiende-eeuwse werken. Het is dus niet zo dat ik door mijn vader een Rembrandtkenner ben geworden. Ik heb mijn eigen weg afgelegd. In het eerste jaar van mijn studie kunstgeschiedenis in Amsterdam moest ik een essay schrijven over een schilderij in het Rijksmuseum. Ik liep maar door die zalen en keek en keek, maar beslissen ho maar. Ik dacht: op de universiteit praten ze niet over kunst en in het Rijksmuseum hangt geen kunst. Ik hield meer van de negentiende-eeuw en van de vroege Italianen. Nog diezelfde nacht droomde ik driemaal in oudtestamentische sferen over Het portret van Hermanus Boerhaave van Aert de Gelder, en schreef daar dan maar een essay over. Het was een instant succes en sindsdien sloeg ik op tilt bij elk schilderij van De Gelder dat ik zag. Toch gaf ik de brui aan mijn studie, en vertrok ik naar Amerika om al rondtrekkend te schilderen en ondertussen alle musea met een De Gelder te bezoeken. Toen ik in 1968 blut terug naar Amsterdam kwam, sprak ik met mijn voormalige professor Joshua Bruyn en vertelde hem: “In het Metropolitan Museum of Art in New York hangt een Rembrandt die volgens mij voor de helft van Rembrandt is en voor de andere helft van De Gelder.” Een week later werd ik als assistent gevraagd bij het Rembrandt Research Project.’ En zo werd je een Rembrandtkenner. ‘En zo zou ik heel erg benieuwd naar Rembrandt worden.’ Het Rembrandt Research Project had een eenduidige missie: wereldwijd zouden alle aan Rembrandt toegeschreven werken aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen om zo de échte Rembrandts van die van zijn leerlingen te onderscheiden. Van de Wetering tekende landkaarten op grote vellen papier, hing die in het kantoor aan de muur en prikte vlaggetjes op alle zeshonderd plekken waar volgens de vroegere autoriteit Abraham Bredius aan Rembrandt toegeschreven werken hingen: Parijs, Berlijn, de Scandinavische en Oost-Europese landen, heel Amerika. Vlak voor de allereerste reis naar The National Gallery in Londen werd een van de teamleden ziek en mocht de jonge Van de Wetering de ervaren kunstexpert Bob Haak vergezellen op zijn missie.
'Ik heb nooit begrepen waarom mijn vader zo dol ws op die zeventiende eeuw, want ik ben het eigenlijk nog steeds niet'

Wat een geluk.
‘Het was alsof ik in de hemel kwam. Elke dag kon ik gewoon vier Rembrandts in mijn handen nemen. Het was van een overrompelende intimiteit. Het was alsof dat verfoppervlak een voetbalveld was waarvan ik alle grassprietjes een voor een bestudeerde. Ik zag alleen maar verf voorbijkomen. Wanneer ik als uit een trance wakker werd en opkeek, riep ik als een soort halve gek door de ruimte: “Bob, Bob, moet je nu eens zien!”’
Je zou willen weten wat Van de Wetering precies ziet als hij naar die volle, vrije verfstreken van Rembrandt kijkt. Je zou willen weten hoe hij kijkt, maar ontleed maar eens zoiets abstracts als de wijze waarop iemand zijn blik richt en wat diegene vervolgens ziet. Kijken heeft Van de Wetering vooral geleerd tijdens de tekenvakken op de academie, waar je wordt uitgedaagd de werkelijkheid nauwkeurig in je op te nemen om die vervolgens op een stuk papier of linnen in verf te vangen. De belangrijkste les die hij daaruit trok, is dat een schilderij een proces is en niet alleen een plaatje.
Wat is dat proces?
‘Nou, dat is makkelijk gevraagd en makkelijk verteld. Loop maar eens naar dat bureautje en pak daar dan rechts dat paneeltje met die bosrand en dat witte hondje, dat ik geschilderd heb. Want dat is het proces!
Kijk, je begint met een onderlaag, de grondering, die bij de panelen van Rembrandt altijd uit één geelachtige, lichtbruine toon of krijtwitte plamuur bestaat. En dan het simpelste wat je je kunt voorstellen: dan maak je donker wat donker is, vol kleur wat kleurrijk is en zorg je dat iets dat licht vangt, afsteekt tegen een donkere achtergrond. En dan ben je al een heel eind. Het is haast niets maar het is beter dan een krantenfoto zal ik maar zeggen.
Het is een zeer effectieve manier van de werkelijkheid weergeven en daar ging het Rembrandt om. Op het moment dat je beseft dat aan elk kunstwerk een proces voorafgaat, kun je de stijl en methode van een kunstenaar achterhalen. Dat klinkt behoorlijk abstract, maar er bestaat een zeventiende-eeuwse checklist die je helpt dat proces stap voor stap te doorgronden. Ik heb er zelf ook veel aan gehad.’
Een handige checklist?
‘Ik zat krap bij kas, toen ik in de jaren negentig werd gevraagd om op cruiseschepen van een Duitse rederij in de Amsterdamse haven te praten over kunst. Eerst dacht ik, ik zal die mensen iets vertellen over kunst uit de Gouden Eeuw, maar toen stelde ik me voor hoe iedereen daarna in de bus zou stappen om daar wezenloos voor die doeken in het Rijksmuseum te staan. En bedacht ik dat ik beter iets kon uitleggen over hoe je moet kijken. En dat ben ik gaan doen aan de hand van het handboek Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst (1677) van Samuel van Hoogstraten. Het betreft een simpele kijkwijzer die alle kunstenaars en liefhebbers uit hun hoofd kenden in die tijd. Afijn, ik heb dat verhaal zeker veertig keer verteld en vlijtig verdween iedereen die bus in. Wat zij ervan geleerd hebben, zal ik nooit weten, maar wat ik ervan heb geleerd, is enorm. Ik heb daardoor op zijn zeventiende-eeuws leren denken en kijken.’
Als team zou het Rembrandt Research Project in 1993 uiteenvallen door een verschil van inzicht en het was van de Wetering die solo overbleef. De oudere teamleden beoordeelden schilderijen als connaisseurs. Maar in de eerste fase van het project was er dan ook weinig houvast aan onderzoeksmethoden en werden veel schilderijen ten onrechte afgeschreven. Later werd meer technisch onderzoek mogelijk, zoals röntgen, hout-, linnen-, en gronderingsonderzoek en andere aspecten van de atelierpraktijk. Daardoor werd de zaak letterlijk transparant en kwam er veel meer bewijsmateriaal tot ieders beschikking. Al die onderzoeksresultaten werden vervolgens gecombineerd. ‘Zodat in de deling ervan een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dus zekerheid, werd bereikt. Zo werden tegen de vijftig eerder afgekeurde Rembrandts opnieuw als echt bevonden.’
‘Nee, bescheiden was hij niet, hij was onmiskenbaar trots, maar hij besefte dan ook welke uitverkoren plek hij zou innemen’

Denk je dat er over 25 jaar weer heel anders tegen deze selectie wordt aangekeken?
‘Ik ben ervan overtuigd dat het hooguit een of twee keer zal voorkomen dat de volgende generatie denkt dat we het mis hadden.’
Waarom ben je daar zo zeker van?
Lachend: ‘Omdat het mijn oordelen zijn.’
Na een kleine omgang langs Van de Weterings schilderwerken in de achterkamer, keer ik terug naar de beslotenheid van de keuken, ik kijk naar de uitgediende professor tussen zijn boeken en paperassen, en vraag me af wat het betekent dit allemaal te moeten loslaten en overdragen. Hij wil niet over opvolging praten omdat het maar scheve ogen geeft, en het blijft zelfs stil als ik aandring. Waar kan iemand nu met zijn vermeende Rembrandt terecht? Het Rijksmuseum? Het RKD? Hij wil er niets over kwijt.
Zou je hem herkennen als je hem op straat tegenkwam?
‘Dat denk ik wel. Ik zie hem voor me als die oudere man op het zelfportret met dat witte petje.’
Wat zou je hem vragen?
‘Wat betekenen in godsnaam die twee cirkels achter je? Het is een groot mysterie waar niemand ooit antwoord op heeft weten te geven.’
Heb je de essentie van Rembrandt weten te achterhalen?
‘Ik wist dat die vraag zou komen, maar toen ik vanmiddag op bed lag te rusten, dacht ik: dat wordt niks, want hoe kan ik nou de kern van zijn meesterschap onder woorden brengen? Het zal altijd míjn blik op zijn werk blijven, en dat maakt me terughoudend. Wel heb ik enkele steekwoorden voor je opgeschreven: het is de vrijheid en de beheerstheid van zijn hand en de kracht van zijn verbeelding. Het is zijn inlevingsvermogen en het uitdrukken van emoties. Het is zijn briljante omgang met het non finito – het onafgewerkte, maar vooral is het zijn vrije omgang met het toeval.’
En wie was hij als mens? De afgelopen eeuwen is er van alles over gezegd. Hij is een prutser genoemd, een plebejer, een einzelgänger, een door leed gelouterde kunstenaar, een kunstenaar met een gat in zijn hand, een übermensch in de Nazitijd, en een onmiskenbaar genie in de onze…
‘Pas tijdens het werken aan The Painter Thinking (2016) vond ik de moed om er zelf een antwoord op te formuleren. Rembrandt, de man, was een uitgesproken individu, van jongs af aan overtuigd van zijn talent – intelligent, artistiek integer en met een onverschrokken werklust. En als je zijn intieme familieportretten ziet, dan besef je hoeveel liefde hij moet hebben gevoeld voor de mensen met wie hij zijn leven deelde. Nee, bescheiden was hij niet, hij was onmiskenbaar trots. Maar hij vermoedde dan ook welke uitverkoren plaats hij zou innemen in de kunstgeschiedenis die nog moest worden geschreven.’
Is Rembrandt voor eeuwig?
‘Ongetwijfeld. Hij is een rasechte verteller. Er valt met hem altijd iets te beleven. Rembrandt blijft. Híj wel.’