Eindelijk erkenning

De ‘hot young things’ van de kunstwereld

Zijn oudere vrouwelijke kunstenaars nu de ‘hot young things’ van de kunstwereld? Met het grote aantal exposities en de toenemende media-aandacht voor 60-, 70-, 90-plussers zelfs, lijkt het daarop. Vrouwen die nauwelijks gezien werden toen ze jong waren, staan nu volop in de schijnwerpers.

tekst: Jori Finkel
De 99-jarige Carmen Herrera in haar studio op Manhattan. Herrera verkocht haar eerste werk op haar 89e.
Fig 1. De 99-jarige Carmen Herrera in haar studio op Manhattan. Herrera verkocht haar eerste werk op haar 89e.

Mensen die kunst maken en degenen die de waarde van kunst bepalen, discussiëren vaak over de vraag welke factoren nou eigenlijk bepalen of een kunstwerk belangrijk wordt of niet. Waar ze het niet zo vaak, of in ieder geval minder openlijk, over hebben, is de vraag of een van die factoren zou kunnen zijn: hoe ziet de kunstenaar die dat werk heeft gemaakt er eigenlijk uit? Is hij jong of oud, knap of lelijk, of is hij misschien een zij? We kunnen wel doen alsóf uiterlijk geen rol speelt, maar natuurlijk is het van belang in de tegenwoordige cultuur van het snelle succes en de eerste indruk.

In haar laatste roman, De vlammende wereld, schrijft de Amerikaanse auteur Siri Hustvedt: ‘Anton Tisch zag er precies goed uit. Hij was lang, haast net zo lang als ik, een magere jongen in een wijde spijkerbroek met een grote neus en zoekende ogen die nergens lang naar leken te kunnen kijken, waardoor hij een verstrooide indruk maakte die onder de juiste omstandigheden kon worden geïnterpreteerd als rusteloze intelligentie.’

Verderop in het boek wordt hij beschreven als een geestverwant van Jeff Koons: een ogenschijnlijk wonderkind dat niet met enige diepgang over de drijfveren achter zijn werk wil – of kan – spreken.

De lezer weet dat dit een façade is. Het werk dat in de tentoonstelling waarmee de carrière van Tisch wordt gelanceerd te zien is, is eigenlijk gemaakt door ‘Harry’ (Harriet) Burden, een zowel fysiek als intellectueel intimiderend overkomende vrouw van in de zestig. In deze roman wordt dat experiment een succes. Als het werk van Burden wordt gepresenteerd als het werk van een man, krijgt het eindelijk erkenning. Het succes is groot: uitverkochte exposities in New York, aandacht van de schrijvende pers en overzichtstentoonstellingen in musea.

‘De 80-jarige Joan Didion werd door Juergen Teller gefotografeerd als hét nieuwe stijlicoon van het Franse modemerk Céline’

In De vlammende wereld haalt Hustvedt uit naar de ongebreidelde genderdiscriminatie in de kunstwereld. Discriminatie die feministisch/activistische groepen, van de Guerrilla Girls tot Pussy Galore en Galerie Tally, al jarenlang aan de kaak stellen. In het kort: vrouwen verdienen minder, hebben minder belangrijke exposities, krijgen minder aandacht in de media.

Er gloort echter hoop aan de horizon. Alhoewel nog moeilijk te kwantificeren lijkt er een aantal veelbelovende ontwikkelingen aan de gang te zijn voor Burden en haar echt bestaande collega’s: vrouwelijke kunstenaars die al lang in kleinere zalen exposeren, krijgen eindelijk, nu ze in de zestig, zeventig of zelfs ver in de negentig zijn, belangrijke overzichtstentoonstellingen in musea. Langzaam maar zeker laten zij zien dat je, om succesvol te zijn, er niet uit hoeft te zien als een slungelige, mannelijke twintiger met ADHD.

Oudere vrouwelijk kunstenaars zijn in zekere zin zelfs modieus aan het worden, zo zien we aan de vele artikelen die er aan hen worden gewijd in glossy bladen als W Magazine en T, het lifestyle-magazine van The New York Times. Wat moeten de middelbare redacteuren van die met jeugd geobsedeerde bladen opgelucht zijn nu ze een tegenwicht hebben gevonden voor alle aandacht die zij aan spannende, jonge kunstenaars hebben moeten schenken. En wat te denken van het Franse modemerk Céline, dat de mode- wereld verraste door de Amerikaanse schrijfster Joan Didion in te zetten voor hun advertentiecampagne. De fotograaf Juergen Teller fotografeerde de tachtigjarige schrijfster – die in haar jonge jaren een toonbeeld van coole elegantie was – met zwarte bril en een strak T-shirt en transformeerde haar zo in een nieuw stijlicoon.

De 68-jarige Canadese kunstenaar Suzy Lake, die in haar vroege foto’s en performances de grenzen van het zelf aftastte, kreeg in 2014 een overzichtstentoonstelling in de Art Gallery of Ontario. De 74-jarige Amerikaanse kunstenaar Lynn Hershman Leeson kreeg eind vorig jaar wat werd aangekondigd als haar ‘eerste complete’ overzichtstentoonstelling in het Zentrum für Kunst und Medientechnologie in Karlsruhe. Daar waren haar grote projecten te zien, van haar alter ego Roberta Breitmore in de jaren zeventig tot en met haar digitale avatars van de afgelopen jaren.

LATE ERKENNING, SOMS WEL HEEL LAAT

Élisabeth Louise Vigée-Le Brun (1755-1842) was in haar tijd een internationaal bekende hofschilder van Lodewijk XIV en Marie-Antoinette. Ze kreeg in 2015 haar eerste belangrijke tentoonstelling in het Grand Palais in Parijs, bijna 175 jaar na haar dood.

Sonia Delaunay (1885-1979) stond samen met haar man Robert Delaunay aan de wieg van het orfisme, een kunststijl die uiterst invloedrijk was in de designwereld. Ze was de eerste vrouwelijke kunstenaar die nog tijdens haar leven een overzichtstentoonstelling had in het Louvre, in 1964. Ze was toen 79.

Frida Kahlo (1907-1954) werd pas na haar dood door kunsthistorici erkend en haar werk wordt pas sinds de jaren zeventig tentoongesteld.

Louise Bourgeois (1911-2010), nu gezien als een van de voornaamste figuren in het modernisme, kreeg haar eerste retrospectief in 1982 in het MoMA in NewYork, op 71-jarige leeftijd.

Leonora Carrington (1917-2011), een van de laatste surrealistische schilders, kreeg haar eerste grote retrospectief in 2013, twee jaar na haar dood, in het Irish Museum of Art in Dublin, twee jaar later gevolgd door een retrospectief inTate Liverpool.

Isa Genzken, 1965 | foto courtesy Galerie Buchholz, Keulen/Berlijn/New York
Fig 2. Isa Genzken, 1965 | courtesy Galerie Buchholz, Keulen/Berlijn/New York

Isa Genzken

De Duitse kunstenaar Isa Genzken (1948) is een van de invloedrijkste nog levende vrouwelijke kunstenaars. Ze deed kunstgeschiedenis en filosofie aan de Universiteit van Keulen en een cursus kunst aan de kunstacademie in Düsseldorf, waar ze les kreeg tussen medestudenten als Thomas Struth en Katharina Fritsch. In 1982 trouwde ze met de Duitse kunstenaar Gerhard Richter. Hun relatie was er een van wederzijdse artistieke beïnvloeding, in 1994 scheidden ze.

Hoewel ze verschillende solotentoonstellingen in Europa heeft gehad (in 1989 in Museum Boijmans Van Beuningen) kreeg ze pas begin deze eeuw enthousiaste kritieken. Ze deed twee keer mee aan de Biënnale van Venetië (2002 en 2007), was in 2002 op Documenta 11 in Kassel en had in 2009 een solo in Museum Ludwig in Keulen. In 2013, op 65-jarige leeftijd, had ze een groot retrospectief in het MoMA in New York. Het Stedelijk Museum in Amsterdam toont nu een uitgebreid overzicht van haar veertigjarige oeuvre.

Doorbraak: Retrospectief MoMA, New York, 2013

{{Nofretete}} (2014), Isa Genzken | Galerie Buchholz © foto courtesy de kunstenaar en Galerie Buchholz, Keulen/Berlijn/New York
Fig 3. Isa Genzken, Nofretete, 2014, Galerie Buchholz | © courtesy de kunstenaar en Galerie Buchholz, Keulen/Berlijn/New York

De honderdjarige Herrera

De Duitse kunstenaar Isa Genzken, die afgelopen november 67 werd, kreeg in 2013 haar eerste uitgebreide overzichtstentoonstelling in het MoMA in New York, die vervolgens naar het MCA in Chicago en het Dallas Museum of Art reisde. Deze winter heeft ze een retrospectief in het Stedelijk Museum in Amsterdam, dat wordt aangekondigd als het ‘eerste grote retrospectief van Isa Genzken ooit in Nederland’.

Het verhaal in T ging ook over de honderdjarige Carmen Herrera, de in Cuba geboren en in New York wonende minimalistische schilderes die in de herfst van 2016 een grote solotentoonstelling heeft in het Whitney Museum of American Art. Daar zullen haar geometrische schilderijen met kenmerkende harde contouren en beperkt kleurenpalet te zien zijn – werk dat ze maakte over een periode van veertig jaar. Die expositie volgt op eerdere overzichtstentoonstellingen; in 2009 in de Ikon Gallery in Birmingham en in 2010 in het Museum Pfalzgalerie Kaiserslautern.

In hetzelfde artikel was er ook aandacht voor de 91-jarige Iraanse kunstenares Monir Shahroudy Farmanfarmaian, die met spiegels en stucwerk complexe driedimensionale panelen maakt die verwijzen naar de geschiedenis van de Perzische kunst. Na 26 jaar ballingschap – na de Islamitische Revolutie in 1979 ontvluchtte ze haar land – woont ze nu weer in Iran. In 2014 opende haar eerste grote overzichtstentoonstelling in het Serralves Museum in het Portugese Porto, die in het voorjaar van 2015 te zien was in het Guggenheim in New York.

Ze hadden in T ook Betye Saar kunnen noemen, de 89-jarige, in Los Angeles wonende kunstenaar die voortborduurt op de assemblagetraditie van Joseph Cornell door in haar dozen (en vogelkooien, en andere objecten) gevonden voorwerpen te plaatsen die verwijzen naar een cultureel, raciaal en mystiek verhaal. Saar had tien jaar geleden in de Verenigde Staten nog een groot, rondreizend retrospectief waarin de nadruk lag op het gebruik van fotografie in haar assemblages. Tegenwoordig krijgt ze internationale aandacht met het retrospectief Still Tickin – de expositie was in het najaar van 2015 nog te zien in Museum Het Domein in Sittard.

Een diep gedecolleteerde jurk

Benieuwd naar de motieven achter deze trend maakte ik een lijst van de curatoren die deze kunstenaars naar voren schuiven. Ik wilde weten of ze tot dezelfde generatie behoren en misschien ongeveer gelijktijdig de machtspositie hebben bereikt die hen in staat stelt serieuze museumruimte aan de kunstenaars van hun keuze te wijden. Maar dat lijkt niet het geval.

Het zijn juist de dertigers en veertigers onder de curatoren, zowel mannen als vrouwen, die tentoonstellingen maken met werk van oudere vrouwelijke kunstenaars en hun de eer geven die hun toekomt. Het wordt niet duidelijk of ze nu bewust worden gedreven door een verlangen naar diversiteit, of dat ze gewoonweg die adoratie voor blanke mannelijke kunstenaars niet hebben.

De tentoonstelling van Saar in Museum Het Domein bijvoorbeeld werd samengesteld door curator hedendaagse kunst Roel Arkesteijn, geboren in 1974. De expositie in de Art Gallery of Ontario van Suzy Lake is georganiseerd door twee jonge assistent-curatoren: Georgiana Uhlyarik en Sophie Hackett. In de catalogus van Lake staat overigens een gastessay van een van de beroemdste tienerschrijfsters van nu, de 19-jarige Tavi Gevinson, oprichter van het tijdschrift Rookie.

Er lijkt een generatie kunsthistorici te zijn die ertoe bijdraagt dat deze vrouwelijke kunstenaars meer aandacht krijgen. Het kan zijn dat de groeiende nadruk op ras en gender in hun studies aan de universiteiten hun manier van denken en werken heeft beïnvloed. Het kan ook het gevolg zijn van een algemene genderverschuiving in de kunstwereld: volgens het Amerikaanse tijdschrift ARTnews werd in 2005 32 procent van de musea in de Verenigde Staten door een vrouw geleid, inmiddels is dat 42,6 procent. Ook zou het kunnen dat de enorme groei van de markt voor hedendaagse kunst meer mogelijkheden biedt aan meer verschillende kunstenaars, ook al zijn ze niet jong en mannelijk. Maar ik geef toe dat dat een optimistische visie is.

Siri Hustvedt heeft een iets cynischere verklaring voor het feit dat sommige kunstenaars pas op latere leeftijd erkenning krijgen: het diepgewortelde culturele vooroordeel dat jonge (vooral aantrekkelijke) vrouwen waarschijnlijk minder intelligent zijn en minder serieuze ambities hebben. In een toespraak voor het Elizabeth A. Sackler Center for Feminist Art in het Brooklyn Museum vroeg Hustvedt haar publiek: ‘Stelt u zich eens voor dat u op een feestje een prachtige jonge vrouw in een diep gedecolleteerde jurk ziet. U krijgt te horen dat ze bezig is met haar tweede promotie in de moleculaire biologie aan de Rockefeller University. Hoe verbaasd bent u dan?’

‘Dat is een van de redenen dat oudere vrouwelijke beeldend kunstenaars, schrijvers, musici of dirigenten eerder een mooie positie zullen krijgen dan jongere vrouwen,’ zei ze. ‘Je krijgt rimpels, je zakt uit, en dan vindt iedereen het oké om respect voor je te hebben.’

Monir Shahroudy Farmanfarmaian werkt in haar atelier aan {{Heptagon Star}}, Teheran 1975 | Photo: Courtesy of the artist and The Third Line, Dubai
Fig 4. Monir Shahroudy Farmanfarmaian werkt in haar atelier aan Heptagon Star, Teheran, 1975 | foto: courtesy of the artist and The Third Line, Dubai

Monir Shahroudy Farmanfarmaian

Door te leven in twee culturen heeft Monir Shahroudy Farmanfarmaian (1924) een artistieke taal die een mix is van haar vaderland Iran en haar woonplaats New York. Farmanfarmaian reisde in de jaren veertig naar Amerika om modeontwerp te studeren en kwam daar terecht tussen de New Yorkse avant-garde. Het leven in New York zorgde voor een nieuwe belangstelling in traditioneel Iraans vakmanschap. In 1957 keerde ze naar Iran terug. Ze maakte spiegelmozaïeken, eenvoudige bloemenschilderijen en monotypeschilderwerk op glas en doek. Ook verzamelde ze plaatselijke kunst, paneeldeuren uit de Safavid-tijd en glasschilderingen. Al die bezittingen, inclusief haar eigen werk, werden in 1979 tijdens de Islamitische Revolutie geconfisqueerd, verkocht of vernietigd. Ze vluchtte weer naar New York en bleef daar 26 jaar.

In 1958 vertegenwoordigde ze Iran voor de eerste keer op de Biënnale van Venetië. In 2014/2015, ze was toen 91, had ze haar eerste grote succes, met Infinite Possibility: Mirror Works and Drawings, in het Museum Serralves in Porto en het Guggenheim in New York. In diezelfde tijd was ze het onderwerp van de documentaire Monir van Bahman Kiarostami (2014).

Doorbraak: Infinite Possibility: Mirror Works and Drawings, Museum Serralves in Porto en daarna in het Guggenheim in New York in 2014-2015.

{{Variation of a Hexagon}} (1976), Monir Shahroudy | Courtesy of the artist and The Third Line
Monir Shahroudy Farmanfarmaian, in 1975 | Photo courtesy of the artist and The Third Line
Fig 5. Monir Shahroudy Farmanfarmaian, Variation of a Hexagon, 1976 | courtesy de kunstenaar en The Third Line
Fig 6. Monir Shahroudy Farmanfarmaian in 1975 | courtesy de kunstenaar en The Third Line

Hardnekkig

Zou het kunnen dat het hier gaat om geïsoleerde gevallen? Dat al deze aandacht voor oudere, vrouwelijke kunstenaars eigenlijk slechts toeval is – en helemaal geen trend? Kunstcritica Roberta Smith schreef in The New York Times over de expositie die Isa Genzken in 2013 had op de zesde verdieping van het MoMA – een prestigieuze plek voor solotentoonstellingen. Alhoewel de expositie naar haar idee tegenwicht bood aan het aantal grote retrospectieven van mannelijke kunstenaars, meende ze toch dat er geen reden was om te juichen omdat hier nu eens een vrouw exposeerde: ‘Sinds de verbouwing van het MoMA, negen jaar geleden, hebben we slechts vijf solotentoonstellingen van vrouwen op deze locatie gezien.’

In een artikel van Maura Reilly, ‘Het seksisme de maat genomen’, in ARTnews (mei, 2015) – een soort manifest dat aanleiding was tot veel debat en dialoog – wordt uiteindelijk een somber beeld geschetst van het aandeel van vrouwelijke kunstenaars in internationale biënnales en museumcollecties in de laatste jaren. Na grondig onderzoek concludeerde ze dat vrouwelijke kunstenaars tegenwoordig een veel betere positie hebben dan een halve eeuw geleden, maar dat er nog steeds, heel hardnekkig, ongelijkheid heerst. Nergens is dat glazen plafond zichtbaarder dan in de internationale kunsthandel, waar het zelden voorkomt.

Bluewald van Cady Noland bracht in 2015 9,8 miljoen dollar op, het hoogste bedrag dat ooit voor het werk van een nog levende vrouwlijke kunstenaar is betaald. Jeff Koons kreeg voor zijn duurste werk bijna zes keer zoveel dat een vrouw de top 10-lijsten van duurste levende kunstenaars haalt.

Volgens Artnet staat Cady Noland (1956) op nummer 7 van de lijst van duurste Amerikaanse kunstenaars, met de 9,8 miljoen dollar die ze in 2015 kreeg voor haar Bluewald-aluminiumplaat. Een indrukwekkend bedrag, maar Jeff Koons, de nummer 1 in die lijst, verdiende op zijn hoogtepunt bijna zes keer zoveel.

Betye Saar bij de opening van haar eerste groepstentoonstelling in de Palos Verdes Library Gallery in Californië, 1961 | Photo courtesy collection of halley k harrisburg and Michael Rosenfeld, New York, NY
Fig 7. Betye Saar bij de opening van haar eerste groepstentoonstelling in de Palos Verdes Library Gallery in Californië, 1961 | courtesy collection of Halley K Harrisburg and Michael Rosenfeld, New York

BETYE SAAR

De Afrikaans-Amerikaanse kunstenaar Betye Saar (1926) combineert gevonden voorwerpen met karikaturale ‘zwarte collectibles’ in provocerende assemblages en collages die de zwarte geschiedenis en de aard van vrouwelijkheid verkennen. Toen ze in de jaren dertig opgroeide in Pasadena (Californië) bezocht ze vaak haar grootmoeder in Watts, waar ze in contact kwam met de kunstenaar Simon Rodia, die afval verzamelde om zijn beroemde Watts Towers te bouwen en te verfraaien. In 1967 begon ze na het zien van een tentoonstelling van Joseph Cornell met het maken van assemblages.

Haar werk wordt overal in de Verenigde Staten tentoongesteld, hoewel vaak in kleine zalen. Saar is ook conservator van tentoonstellingen geweest, zoals in 1973 in Womanspace met Black Mirror, gewijd aan zwarte vrouwelijke kunstenaars. De paradoxale aard van het feminisme kwam hier duidelijk naar voren: er kwamen nauwelijks witte vrouwelijke kunstenaars naar de activiteiten en evenementen rond de tentoonstelling.

In de Verenigde Staten had ze belangrijke solotentoonstellingen: in 1975 in hetWhitney Museum of American Art, in 1984 in het Museum for Contemporary Art in Los Angeles. Internationaal brak ze door in 2015 met de solotentoonstelling Betye Saar: Still Tickin, die afgelopen najaar te zien was in Museum Het Domein in Sittard.

Doorbraak: Tentoonstelling in het Whitney Museum of American Art, 1975.

{{The Phrenology's Window}} (1966), Betye Saar | © Dick Saar: Courtesy of Michael Rosenfeld Gallery LLC, New York, NY
Fig 8. Betye Saar, The Phrenology's Window, 1966 | © Dick Saar: Courtesy of Michael Rosenfeld Gallery LLC, New York, NY

Geen succesformule

Maar misschien zitten er ook voordelen aan het feit dat iemand niet al vroeg in zijn leven commercieel succes krijgt. Een ‘wonderkind’ als Koons wordt op allerlei manieren door de markt onder druk gezet om bij zijn succesformule te blijven: in zijn geval grote, glanzende objecten. Als nog niet alle schijnwerpers op je gericht staan, is er meer ruimte om te experimenteren en meerdere vormen en technieken uit te proberen. Je ziet het bij veel vrouwen: de bereidheid meer te proberen dan één kenmerkende (lees: verhandelbare) kunstvorm, hetzij door te werken binnen de doelbewust losse traditie van de assemblage, de installatie of de performance, hetzij door vloeiend van het ene medium naar het andere te bewegen.

Natuurlijk is het niet prettig en wenselijk om níét gezien te worden – om voor de hand liggende redenen, waaronder natuurlijk geld – maar wat je ziet bij kunstenaars die pas op latere leeftijd zijn ‘ontdekt’, is een bereidheid om in iedere kunstvorm hun instinct te volgen.

Kunstcritica Roberta Smith noemt in The New York Times bijvoorbeeld Genzken als ‘een van de grote groep vrouwen die in de late jaren tachtig de assemblage – het samenvoegen van uiteenlopende objecten tot een chaotisch geheel – als een expansieve, onbegrensde, antiheroische modus gingen zien die tegelijkertijd persoonlijk, politiek en formeel kan zijn’.

Die verscheidenheid in technieken zag ik zelf heel goed toen ik in 2007 curator was van een kleine tentoonstelling in het Santa Monica Museum of Art, Identity Theft. Het was een expositie met werk van Hershman Leeson, Suzy Lake en Eleanor Antin over alter ego’s en identiteiten die zij aannemen in hun kunstwerk. De vrouwen experimenteerden met verschillende technieken en uitingsvormen: opnames en documentatie van performances, tekeningen, verhalende teksten, video’s, collages, fotocollages, papieren aankleedpoppen, kostuums, brieven, pagina’s uit boeken en zelfs een stripboek. De verscheidenheid en inventiviteit die ze aan de dag legden was opvallend.

‘Identiteitsdiefstal’ is eigenlijk ook een passende term om de bijna criminele, maar vooral heerlijk provocatieve acties te beschrijven van ‘Harry’ Harriet Burden, de held van Siri Hustvedts De vlammende wereld. Ook de kunstwerken van Burden zijn moeilijk vast te pinnen op één bepaalde stijl – ze maakt rommelige installaties en oversized poppen, met als hoogtepunt een gigantische naakte, zwangere vrouw met een hoofd dat gevuld is met minuscule wassen figuurtjes die zingen, dansen, schrijven en kunst maken. Zoals Hustvedt schrijft: ‘Deze vrouw herbergde hele werelden in zich.’

Carmen Herrera, 1960 | Courtesy, Alison Klayman
Fig 9. Carmen Herrera, 1960 | Courtesy, Alison Klayman

Carmen Herrera

De in Havana geboren kunstenaar Carmen Herrera (1915) had haar eerste solotentoonstelling in 1998 toen ze 83 was, en werd 100 in 2015. Er werd een documentaire over haar gemaakt, The 100 Years Show, en in het najaar van 2016 heeft ze een retropectief in het Whitney Museum of American Art. De aandacht voor haar werk komt als een verrassing voor haarzelf, vertelt ze in de documentaire – meer dan een halve eeuw heeft ze rustig in haar eentje zitten werken.

In 1939 verhuisde Herrera met haar echtgenoot van Cuba naar de Verenigde Staten, en na de Tweede Wereldoorlog woonden ze een aantal jaren in Parijs. Daar ontdekte ze haar picturale stijl – preminimalistisch, abstract – en exposeerde ze naast kunstenaars als Josef Albers, Jean Arp en Sonia Delaunay. In 1954 keerde het echtpaar terug naar New York.

In 1998 had ze haar eerste solotentoonstelling, in El Museo del Barrio in Harlem. Ze verkocht haar eerste werk in 2004 en later werd er werk van haar aangekocht door het MoMA in New York, het Hirshhorn Museum inWashington DC en Tate Modern in Londen. ‘Ik stond echt versteld toen mijn eerste schilderij werd verkocht,’ zegt ze in de documentaire. ‘En ik sta nog steeds versteld.’

Doorbraak: Solotentoonstelling in El Museo del Barrio, New York, 1998.

Recente verhalen