Een eiland voor jezelf
Aan de rand van de wereld
Dit is een alternatieve geschiedenis – hoe vrouwen hun vrijheid vonden en verloren – op de koude eilanden tussen de Atlantische oceaan en de Noordzee. Auteur Alice Albinia onderzocht de kracht en potentieel van vrouwen in het matriarchale verleden aan de randen van de wereld.

Het patriarchaat is een recent menselijk bedenksel; het is niet onze natuurlijke staat. Als je ver genoeg terugkijkt in de opgetekende geschiedenis van de mensheid, op genoeg verschillende plaatsen, dan wordt er een patroon zichtbaar: voordat het geschreven woord de mannelijke dominantie in de taal en textuur van heilige geschriften, wetboeken en heldendichten programmeerde, heerste er een andere sociale structuur op aarde.
Voor vroege menselijke samenlevingen was het volkomen logisch dat vrouwen werden beschermd en vereerd vanwege hun bijzondere gave van de voortplanting: een van de belangrijkste en kostbaarste levensfuncties op aarde. Het ritme van de seizoenen waarin de mensen leefden, hun culturele constructie, alles lijkt te hebben gedraaid om het beschermen van dit proces.
De erop volgende cultus van mannenverering – de meest succesvolle van onze wereldreligies – doorsneed culturen en klassen, liet mannen bovendrijven naar de top van de sociale hiërarchie en hield de vrouw op haar plaats als ondergeschikte werkkracht. Omdat de bevolking echter uit evenveel vrouwen als mannen bestaat, was dit slechts zinsbegoocheling (zoals bij alle hegemonieën). Met iedere nieuwe god of koning sleet het patroon echter dieper in, kreeg het een oude glans, het gezag van traditie. Het duurt maar een paar generaties voordat een samenleving zich de mannelijke generieke vorm eigen heeft gemaakt: iedereen die het woord ‘rechter’, ‘burgemeester’ of ‘minister-president’ hoort, denkt automatisch aan een man.
Echo’s van vroeger tijden bleven echter opgeslagen in het culturele bewustzijn. Gedurende de daaropvolgende geschiedenis van patriarchale dominantie glinsterden hardnekkige gouden flitsen van een alternatieve manier van leven door de verstikkende overheersing van mannelijke ego’s heen, als fosforescentie in een moeras.
In het oude India vertelde men verhalen over een ver land in de noordelijke bergen, waar vrouwen regeerden. In het oude Europa bevonden deze vrouwelijke heilige gebieden zich op eilanden, los van het vasteland – hierover schreven de oude Grieken, evenals de Romeinen en vervolgens ook de Britse eilandbewoners zelf. In plaats van de latere middeleeuwse kloosters of begijnhoven, gaven Europese schrijvers uit de oudheid en de middeleeuwen eilanden aan onafhankelijke vrouwen, waar ze vrij waren om het weer te beheersen, de toekomst te voorspellen, zonder mannen te leven, of met hen, maar in volstrekte gelijkheid.
Ik realiseerde me dit toen ik aan mijn onderzoek begon voor mijn nog te verschijnen boek over Groot-Brittannië, The Brittanias. Op een gegeven moment raakte ik gedeprimeerd door het lezen en verwerken van zoveel mannelijke verhalen en geschiedenissen. Vanuit mijn onderzoek naar de vroege geschiedenis van India wist ik echter zeker dat er altijd vrouwelijk tegenstromingen bestaan, als je ze maar weet te vinden. Vrouwen vertellen altijd verhalen; mannen hebben altijd moeders; verhalen over vrouwelijk leiderschap en vrijheid komen altijd aan het licht. Wat ik ontdekte in het Britse verhaal is dit: een continue draad van vrouwenemancipatie weeft zich ongehinderd een weg, dwars door zelfs de meest op mannen gefixeerde tijden.
Al vanaf de tijd van Strabo in het jaar 7 v.Chr. werden de Britse eilanden weggezet als een ijzig land aan de overkant van de zee – een plaats zo barbaars dat ze er vrouwen verkozen als leiders en waarvan de kleine eilanden centra waren van godinnenverering of bewoond werden door profetessen die het weer konden beïnvloeden. Oudgriekse schrijvers, Romeinen uit de koloniale tijd, middeleeuwse Ierse dichters, toneelschrijvers uit de renaissance, schrijvers van reisverhalen uit de tijd van de restauratie: ze werden ieder op hun beurt aangetrokken door het prikkelende beeld van eilanden (en dan vooral de afgelegen noordelijke eilanden) bestuurd door vrouwen – heksen, godinnen of priesteressen. Wellicht is het Engels daarom de enige Indo-Europese taal waarin het woord voor een vrouwelijke heerser (cwen/queen) niet is afgeleid van het mannelijke woord (king); waarom hier, meer recentelijk, vrouwen het eerst stemrecht kregen (op Isle of Man in 1881).
‘Een kenmerk van eilanden is dat ze op zichzelf staan, wat ze de ideale plek maakt voor experimenten en vernieuwing.’
Zowel The Brittannias als mijn eerdere roman Cwen zijn geïnspireerd door het vroegste inheemse geschrift over vrouwelijke vrijheid op de Britse eilanden: een zevende-eeuws seculier Iers gedicht over de vrouweneilanden in de westerse oceaan, een verhaal dat niet alleen door de eeuwen heen in verschillende versies terugkomt, maar dat zelf een reïncarnatie is van verhalen die al honderden jaren daarvoor over Britse vrouwen verteld werden.
Een kenmerk van eilanden is dat ze op zichzelf staan, wat ze de ideale plek maakt voor experimenten en vernieuwing. Ze kunnen ook ‘besloten, in zichzelf gekeerd’ zijn – zoals Cornelia Parker schreef over Brexit Britain in Island, de afsluitende installatie van haar recente grote overzichtstentoonstelling in Tate Britain. Maar Strabo en consorten hadden gelijk: er gebeurt iets buitengewoons wanneer je voet aan wal zet op een eiland. De nauwe interactie tussen de elementen water, aarde, vuur, lucht – en vrouwen – verstoort het normale patroon; in de dans van deze elementen wordt de harmonie verstoord en hersteld. Dit zijn de interacties die ik graag wil onderzoeken.

Water
De vrouwen omringen zich met vloeibare schittering; deze omcirkelt hun eiland als een gouden ring. De zeeën zijn ruw; ze bieden overvloed. Ze scheppen een noodzakelijke afstand: het water houdt hun gedachten binnen en rovers buiten. Het geeft hen de vrijheid om samen te zijn en alleen met hun eigen sekse. Het begint fundamenteel te lijken: gemeenschappen creëren samen eilandrituelen om het unieke mysterie te eren van de vrouwelijke vruchtbaarheid van lichaam en geest. Men ziet een heilig verband tussen de zilveren bol van de maan, de getijden en vrouwelijke bloedingen; tussen de hemelse warmte van de zon, de bol- ling van een buik en het rijpen van het koren. De noodzaak om deze vloeibare bekers van leven veilig binnen de begrenzing van het water te houden, wordt steeds sterker gevoeld. Zelfs voordat er mythes worden gevormd – over moeder en verloren dochter, het wisselen van de seizoenen en dodelijke zoektochten naar vrijheid diep in het gloeiende binnenste van de aarde – worden er monumenten opgericht die de complementaire krachten van zon en maan bundelen, ter ere van de cirkels die vrouwen maken en zijn en die als schrijn dienen voor hun vrijheid.
Het geschreven woord bereikt de eilanden, en het alleroudste commentaar – in vreemde en verre talen – gaat over de vrijheid die het omringd zijn door water aan vrouwen biedt. Er doen verhalen de ronde over eilandpriesteressen die de toekomst voorspellen, de macht hebben over het weer en de rammelzak met stormen stevig in de hand houden.
Wanneer de Romeinen binnenvallen met hun zwaarden en pennen, begint de patriarchale geschiedschrijving. Vrouwelijke onafhankelijkheid komt in een kwaad daglicht te staan. Vrouwen staan in de frontlinie bij de verdediging van het gewijde eiland Anglesey aan de noordkust van Wales en zien hoe de Romeinen de heilige grens overschrijden. De Romeinen kappen de heilige eikenbossen op het eiland en bouwen forten van de restanten.
Zoals eerder, overleeft er iets. Uit het zuiden komen verhalen over eilanden waar vrouwelijke magie regeert (Calypso en Circe). Deze vermengen zich met verhalen over eilanden bestuurd volgens feministische denkbeelden die doorsijpelen vanuit het noorden. Vervolgens gebeurt er iets verbazingwekkends: het idee van ‘eilanden bestuurd door vrouwen’ springt van buitenlandse reisverhalen over op inheemse invocaties. In de vroegmiddeleeuwse poëzie uit Wales en Ierland vindt lokale vrouwelijke onafhankelijkheid een nieuwe uitdrukkingsvorm.
Zoals zonlicht gefilterd wordt door een bladerdak, wordt de manier waarop Britten spreken over hun eilandvrouwen gemoduleerd door oeroude rituelen, hergebruikt door oude exotische voorwerpen. Geruchten gaan over wat eilanden doen met vrouwen en wat vrouwen doen met eilanden. Water is vrijheid – zoals ik zelf ondervond toen ik de zee overstak.
— En nu pas besef ik hoe ongebonden ik ooit was; wat een zee van tijd ik had. Nu zijn mijn dochters altijd hier, in de kamer, op het eiland, in mijn gedachten, op de pagina. Zij bewonen mijn gedachten.
Aarde
Vanuit de heilige kring van water komt de genezende kracht van kruiden, wortels en bladeren – stroperige hars en stromende sappen, bewaakt en verzorgd, geplukt en gedroogd, gemalen en gedestilleerd, bittere en verzachtende dingen, gevaarlijk en zoet.
Na maanden op zee is de geur van naderend land sterk. De aardbodem en het bewerken ervan is altijd belangrijk geweest op afgelegen eilanden. Het zorgvuldig omgaan met menselijk afval maakte ooit deel uit van de rijkdom van het leven. Uitwerpselen, huishoudelijk afval, etensresten en dierenpoep was gouden materie die werd gebruikt voor isolatie en heilige depositie. Tot in de middeleeuwen werd in Europa de voorraad huishoudelijk afval, het zogenaamde midden, opgenomen in huwelijksaktes en testamenten. Ik ben opgegroeid naast een grasveld dat the Midden heette: de menselijke schatten van de aarde, de rijkdom van alles wat niet kon worden opgenomen, of was verteerd, onder mijn voeten.
‘Zelfs Shakespeare kan het niet laten zijn eilandheks in The Tempest haar land en macht te ontnemen.’
Voor ogen, vingers en neuzen die het rit- me van de getijden en het afnemen en wassen van de maan begrepen, was het winnen van de essentie van de aarde een kwestie van vallen en opstaan, deductie en logica. Uit de macho onderbuik van Thomas Malory’s Le Morte d’Arthur (1485) borrelt een oude associatie tussen eilandvrouwen en natuurlijke geneeswijzen op, als geurige oprispingen van watermunt. Het hof van de koning is het onderwerp van Arthuriaanse vertellingen maar in het achterland spelen vele krachtige, onafhankelijke vrouwen een rol: de gynocratie van het meer, geregeerd door de Vrouwe van het Meer; de halfzus van Arthur, Morgan le Fay (‘de fee’) en de Koningin van de Woestenij. Zij zijn het die Arthur aan het einde van zijn leven meenemen over het water om hem te genezen. Zij zijn het die Arthurs heerschappij inluiden met het zwaard uit het meer, dat het geheim is van zijn dapperheid.
Natuurgenezeressen hebben niet altijd geluk. Mannelijke hysterie maakt dat hun baarmoeder soms door hun lichaam zwerft. Wetten worden aangenomen om het vermoorden van oude genezeressen te legaliseren. Oeroude kennis raakt verloren of wordt ondergronds gedreven. Zelfs Shakespeare, die eilandlogica bewonderde en veel bezig was met vrouwelijke logica, kan het niet laten zijn eilandheks in The Tempest haar land en macht te ontnemen. Een cultuur wordt uitgehold door het uitsterven van traditionele kennis.
Maar weer overleeft er iets. In Schotland heeft het Gaelisch alle oude magie en bezweringen levend gehouden, zelfs tot in de negentiende eeuw.
— In de trein vanuit Glagow, op weg naar mijn schrijversresidentie in Breachacha op het eiland Coll, zit ik tegenover een boswachter, ouder dan ik, die een boek leest dat ik herken. We praten de hele reis, tot Oban. Hij vertelt me dat er in Schotland boswachters zijn die zelfs nu nog weigeren om een lijsterbes te kappen omdat het de feeënboom is.
VUUR
De Schotse antropoloog James Frazer dacht dat de survivaltruc van de Gaelische cultuur was om de oude ‘heidense’ godinnen te voorzien van een ‘dun laagje Christelijk fineer’. Sint Brigida, zo schreef hij, was eigenlijk de godin van de vruchtbaarheid, van vuur en oogst.
Ooit kan de terugkeer van de vuurbol aan de hemel geen zekerheid hebben geleken voor mensen: het was een voorrecht dat ze konden verdienen en niet hun recht. Het aanbidden van de zon en het vereren van haar complementaire vrouwelijke eigenschappen op aarde was een enorme onderneming die organisatie en inspanning vereiste, evenals wiskundige precisie.

Enkele van de prachtigste neolithische bouwwerken bevinden zich op de Orkney-eilanden, in het uiterste noorden van Groot-Brittannië, waar op het donkerste moment van het jaar de zonsondergang door monumentale stenen constructies wordt geleid, als sperma, om baarmoederkamers te vullen met haar straling. Fotografie is vuurschrijven, volgens de Orcadische fotografe Rebecca Marr. In haar donkere kamer werkt ze met zeewier en licht, en maakt ze gebruik van het onderzoek van Anna Atkins, wier verzameling cyanotypes, Photographs of British Algae, uit 1843 ook het eerst gepubliceerde fotoboek ooit is. Volgens Marr werd plantkunde gezien als een natuurlijke bezigheid voor Victoriaanse vrouwen, omdat het Gods schepping betrof. Vooral de kust bood hen een grote mate van vrijheid. ‘Ze konden hun rokken optillen, over glibberige stenen lopen, alles binnen de grenzen van het aanvaardbare.’ Vrouwen werden ook geassocieerd met de classificatie van zeewier, zoals Robert K. Grenville duidelijk maakt in Algae Brittannica (1830), waar hij ‘mijn schone en intelligente landgenotes – aan wie we schatplichtig zijn voor veel van wat we weten over het onderwerp’ bedankt.
Toen ik op de Orkneys woonde, op die donker-licht-eilanden, raakte ook ik geobsedeerd door zeewier, waar ik de meeste ochtenden doorheen zwom, en ook door de passage van de zon door de hemel. Ik woonde op het heuvelachtige eiland Hoy – de donkere rotsmassa waarachter de zon onderging tijdens de winterzonnewende – en alle soorten weer wervelden rond mijn huis. Elke storm leek een nieuwe kunstvorm, geschilderd, geëtst of gekrabbeld in de lucht. Ik had een voorraad blauwdrukpapier in mijn bureau en als de zon tevoorschijn kwam, sleepte ik de kinderen mee naar buiten, en met voorwerpen die we opraapten aan het strand maakten we scherpe blauwe zonnelijnen van zeewier, schelpen, madeliefjes, grashalmen, veren en stenen. Afhankelijk van het geduld van de kinderen of het ongeduld van de wind, lukte het ons soms om afbeeldingen te maken van deze momenten, getekend met het vuur van de zon.
— Met de Peruaans-Franse fotograaf Miguel Coquis werk ik aan een zelfportret met een pinholecamera. Hij laat me driemaal ronddraaien, terwijl ik de doos op armlengte houd. We ontwikkelen de film in zijn donkere kamer en ik moet denken aan hoe het getij rond mijn voeten kabbelde op Orkney als de foto in het vloeistofbad gaat. In het donker halen we de foto uit de bak en nemen hem mee naar buiten. In de lucht achter mijn hoofd verschijnt de zon als een enkele streep van vuur, alsof ik een van Pomonius Mela’s eilandprofetessen ben die bliksem maakt.
LUCHT
In Romeo en Julia noemt Shakespeare spraak een ‘luchtig woord’ – dat metafysische product van ons lichaam dat in de vorm van taal naar buiten komt op de warmte van onze adem. ‘Air’ is ook een Engels woord voor een melodie – alsof liederen diep in ons gevangen zitten en zoeken naar een manier om te ontsnappen. Als we ze zouden kunnen ruiken, zouden ze misschien vertellen over onze diepst verborgen gevoelens – alle liefde en verlies en verlangen van ons lichaam en onze geest. De akoestiek van onze lichamen/hun monumenten is een van de manieren waarop we onze verre voorouders kunnen bereiken. Hun/onze lichamen, hun monumenten, hun/onze beweging er doorheen overbruggen deze historische dissonantie.
Ik raakte bevriend met de onlangs overleden Orcardische stemcoach Kristin Linklater tijdens akoestische experimenten in de neolithische monumenten op Orkney. In de jaren negentig leidde Kristin de eerste volledig vrouwelijke Shakespeare-toneelgroep in Boston, maar in haar laatste jaren keerde ze terug naar Orkney waar ze acteurs en zangers hielp om letterlijk en figuurlijk hun stem te vinden. Op een vroege zomerochtend ontmoetten we elkaar bij het neolithische steengraf van Maeshowe – Kristin, tien van haar studenten, de Edinburgse band Sink, mijn baby en ik – om te chanten. Het was Kristen die me erop wees dat het monument de vorm van een baarmoeder had. Na afloop vroeg ik haar: Wat hoorde je toen we zongen? De muziek van de sferen, zei ze.

Later bezocht ze me op het eiland Hoy. We zaten in de Dwarfie Stane, een neolithische in de rots uitgehouwen grafkamer – met een rijke en volle akoestiek; een weldadig geluidsbad had de zanger en violist van Sink me verzekerd – waar ze me het Selkielied leerde. Dit lied, gezongen in zeehondentaal, vertelt het verhaal van de liefde van een sterfelijke vrouw voor haar mythische geliefde uit de zee. De stem is een instrument dat je meedraagt, net als liederen, en de Schotse eilanden, omringd door zeestraten, worden als sinds lan- ge tijd geassocieerd met muzikale vernieuwing.
Op eilanden wordt er steeds nieuwe muziek gemaakt – zoals het album Songs of Separation, opgenomen in 2016 op het eiland Eigg door tien vrouwelijke muzikanten, in het Engels, Gaelisch en zelfs in het Norn, de uitgestorven oud-Noorse taal van Orkney en Shetland.
— Maar op Tiree, een nabijgelegen eiland, vind ik, dankzij een man, de vrouwelijke akoestiek van het neolithicum. Vlakbij de kustlijn tik ik met een kiezel op een gigantische steen in de vorm van een borst, die bekend staat als de Ringing Stone (klanksteen). De neolithische stem van de steen weerklinkt luid: helder en metaalachtig. Archeologen geloven dat deze steen, bewerkt met schaalkuiltjes, een plaats was van neolithische vrouwenverering. Bij hoog water wordt de Ringing Stone omringd door de zee, een eiland nabij een eiland nabij een eiland.
LEEGTE
Op het naburige eiland Coll ligt een grote kei, een zwerfkei, die daar lang voor mensenheugenis op magische wijze door een gletsjer op een heuvel is neergelegd, voor altijd gedragen door drie kleinere stenen waarop hij tot op de dag van vandaag balanceert. Vervoerd door ijs, ondersteund door aarde, verwarmd door de zon, bevat de steen, in zijn relatie met de omringende lucht, een waarheid over vrouwen: ze hebben ruimte voor zichzelf nodig.
Op de plaats waar de steen ligt, bevindt zich een nauwe ruimte tussen de steen en de aarde eronder, waar vrouwen zich volgens de plaatselijke folklore doorheen moeten wurmen om de mysterieuze zegening van een kind af te roepen of om te bewijzen dat ze nog niet zwanger zijn. Dit complex wordt ook wel de Konin- ginnensteen genoemd.
Als vrouwen door de eeuwen heen zijn onderdrukt en verdrukt door gebrek aan ruimte voor zichzelf, dan moet de afzondering van de vroege eilandgemeenschappen van vrouwen, al dan niet denkbeeldig, logischerwijs een van de beste eigenschappen ervan zijn.
Op school schreef ik over Naar de vuurtoren, de roman van Virginia Woolf uit 1927 over verdriet en het verstrijken van de tijd/vrouwen en schepping. Het verhaal speelt zich af op het eiland Skye in de Hebriden. Pas nu realiseer ik me dat Woolf onmiddellijk daarna begon te schrijven over de behoefte van vrouwen aan ruimte voor zichzelf in Een kamer voor jezelf.
Een eiland voor jezelf. De aardemagie van heksen en healers was ook dat – het vinden van geestelijke ruimte. Chanten, zingen, ademwerk; de alchemie van vuur; het innemen van zorgvuldig bereide planten met hun verschillende gehaltes aan gif – dit alles had de potentie van geestverruiming, iets wat veel vrouwen ontzegd wordt in het dagelijks leven. Hekserij was misschien wel dit: een truc om de beperkingen van het leven te overwinnen.
Het beste voorwerp dat ik in een Orcadisch midden vond, toen ik als writer-in-residence opgravingen deed in het heilige neolithische complex Ness of Brodgar, was een wierookbrander. Neolithische pelgrims ademden graag de dampen van hennep en papaver in – het schijnt dat ze belangstelling hadden voor metamorfose – net zoals ze de liminale eigenschappen van staande golven en de transformerende schittering van water over rotsen gebruikten in hun rituelen.

Deze ontdekking zette me aan het denken. De culturele leemte in het hart van het Westen, die de latere onderdrukking van vrouwen in de hand heeft gewerkt, is mogelijk ontstaan toen zwartgeklede Druïdenvrouwen op het eiland Anglesey vervloekingen over de Romeinen afriepen en daarmee de doodsklok van een tijdperk luidden. Tijdens zijn eeuwenlange kolonisatie van het zuiden en oosten van de wereld, heeft het Westen gulzig de ruimte van andere culturen opgeslokt, net zoals het nu op zoek is naar hun inheemse medicijnen en rituelen. Hoe een cultuur zonder eigen inheemse ruimte-rituelen eruitziet? Die ziet er Romeins uit: patriarchaal, centraal gedomineerd, met een homogene esthetiek die overzees geëxporteerd wordt. Ze lijkt op die van het vasteland, mainstream, Noord-Amerikaans, Europees, Westers.
Vrouwen, die het haardvuur brandend houden, spreuken en gebeden over hun pas- geborenen fluisteren, de moedertaal bewaken die de geschreven wetten hadden willen wegvagen, behoorden tot de beste bewaarders van overgebleven overleveringen. Vrouwen van de perifere eilanden waren de beste van allemaal. De liederenverzamelaars die in de achttiende en negentiende eeuw door de Gaelische gebieden van Schotland reisden gingen naar de eilanden. Daar vonden ze, net voor het te laat was, oude heidense bezweringen, wiegeliedjes en haardliederen en oude kennis over inheemse planten die elders allang verloren was gegaan.
— In mijn roman Cwen schreef ik hierover. En je zult zien, op een dag ga ik het echt doen, een eiland nemen, schaalkuiltjes uithakken in een grote steen, zingen, dansen, inheemse planten verzamelen – en getuige zijn van de transformaties terwijl ruimtes voor vrouwen ontstaan in onze geest.