Weer zo’n plek in Nederland waar ik te weinig kom: de Gelderse IJssel. Goed, Zwolle, daar ga ik regelmatig naar toe, maar waarom niet naar die andere Hanzesteden aan die vreselijk mooie rivier. En nu is er helemaal een reden om de gaan. De eerste editie van de IJsselbiënnale toont langs een route van 100 kilometer, van Doesburg tot aan Zwolle, werk van 26 beeldend kunstenaars. Deze kunstenaars uit binnen- en buitenland zijn uitgedaagd hun visie te geven op de invloed van de klimaatverandering op het rivierenlandschap in Nederland. Het begeleidende boekje geeft niet alleen informatie over de kunstwerken maar juist ook over de (geschiedenis van) de IJssel en diverse gebouwen, gemalen, kunstinstellingen en natuurlijk de betreffende steden.
De route is het beste per fiets af te leggen en één dag is wellicht te weinig, maar leuke overnachtingsmogelijkheden te over. Met de auto is het af en toe zoeken en een stuk lopen, maar wel avontuurlijk. Helaas heb ik niet alle werken kunnen zien, maar dat van het duo Groenewoud en Buij, net buiten Deventer, maakte veel indruk. Het bouwwerk Borboros bestaat uit talloze potten die gevuld zijn met water en die door de bezoekers aangevuld kunnen worden en vormt een soort database van wat er zich zo allemaal in de rivier ofwel het water afspeelt. Zo verandert het bouwwerk voortdurend.
Pal naast de Brand Brouwerij, in het zuiden van Limburg, ligt de prachtige buitenplaats Kasteel Wijlre met het hedendaagse kunstpaviljoen Hedge House, waar de eerste tentoonstelling in Nederland te zien is van Gordon Matta-Clark (1943-1978). Matta-Clark werd vooral bekend met zijn spectaculaire ‘cuttings’ en ‘splittings’ van gebouwen: hij bewerkte oude slooppanden zo, dat het kunstwerken werden. Maar hij deed nog veel meer. Zo runde hij samen met Carol Goodden van 1971-1974 het restaurant FOOD in SoHo (New York) dat een ontmoetingsplek werd voor de belangrijkste kunstenaars uit die stad.
Ik mocht de rondleiding in het Hedge House bijwonen, waar de inmiddels circa 75-jarige Goodden bijzondere anekdotes over Matta-Clark vertelde. Zo transformeerde hij in 1975 een leegstaande loods op Pier 52 in New York tot een tempel van zon en water. Hij maakte een aantal enorme gaten in het gebouw. Om het werk vanaf het water te kunnen fotograferen huurde hij een bootje in het Central Park, nam het mee naar de Hudson rivier en roeide naar Pier 52. Later, in 1977, maakte hij een van zijn bekendste werken ‘Office Baroque’ in Antwerpen waarin hij onder meer vloeren ‘uitsneed’ in de vorm van het bootje uit Central Park. Een bezoek waard en bovendien in een prachtige omgeving.
Het kost wat moeite om er te komen, maar dit landhuis, met het bijzondere papieren Chinese behang uit de 18de eeuw en de omringende natuur, is een bezoek waard. Zeker nu er de tentoonstelling TIER - Armando, Darwin, Sinke & Van Tongeren te zien is. Het duo Jaap Sinke en Ferry Van Tongeren heeft zich na een lange reclamecarrière gestort op taxidermie. Hun opgezette beesten en de fotografie daarvan zijn indrukwekkend. In Museum Oud Amelisweerd hebben zij een tentoonstelling ingericht met veel nieuwe objecten, in combinatie met werk uit de Armando Collectie en geïnspireerd op de oude Hollandse meesters. De kamer met de verwijzing naar De bedreigde zwaan van Jan Asselijn (Eregalerij Rijksmuseum) is adembenemend. En de kolibries die voor een aantal werken van Armando lijken te zweven zijn fascinerend. Een prachtig werk is La Vie dans L’Eden met de zeven dodelijkste slangen ter wereld dat door Damien Hirst is uitgeleend. Hirst kocht in 2015 overigens alle opgezette beesten en foto’s van hun galerietentoonstelling in Londen.
Helaas was ik net te laat om naar Armando zelf te luisteren met zijn voorstelling Dierenpraat, maar op tijd voor een heerlijke wortel-rabarbersoep in het naastgelegen restaurant De Veldkeuken.
Vanzelfsprekend, je moet naar de Watteau tentoonstelling in Teylers Museum én naar Ed van der Elsken in het Stedelijk Museum Amsterdam (vergeet Tinguely niet!) én naar Museum Boijmans van Beuningen voor als je gek bent van surrealisme, én naar Enschede voor In het hart van de renaissance (Rijksmuseum Twenthe). Maar hier word ik ook zo blij van: Museum Perron Oost in de Cruquiusbuurt in Amsterdam Oost. Wellicht het kleinste museum ter wereld: zes vierkante meter. Ooit het bedrijvige terrein van handelaren, rederijen, tussenstop voor vluchtelingen en het domein van krakers, junkies en stadsnomaden, maar sinds de jaren 90 een nieuwe woonwijk. In 1993 redde Joep van Lieshout het perron met opzichtershuisje op de Cruquiusweg van de ondergang. Hij creëerde met restanten van de oude spoorinfrastructuur een gedenkteken voor de buurt, dat later enigszins in de vergetelheid raakte. Sinds 2013 toont het museum verhalen van en met de buurt, en komt het werk van Van Lieshout weer tot leven. Tot 15 februari kan je nog de tentoonstelling ‘A play by Louise B.’ van Piet van de Kar zien. Hij toont tien werken die geïnspireerd zijn op de Frans-Amerikaans beeldhouwster Louise Bourgeois. Een kleine omweg waard als je op weg bent naar überhip Oost.